Subsidies voor biomassa

Groenestroomcertificaten

De VREG beheert het certificatiesysteem voor groene stroom in Vlaanderen overeenkomstig art. 3.1.4, §2, 7° van het Energiedecreet. Ter ondersteuning hiervan berekent het Vlaams Energieagentschap (VEA) het aantal toe te kennen groenestroomcertificaten, zoals toegelicht in Titel VI van het Energiebesluit. Via dit systeem vloeit er een aanzienlijke geldstroom van de Vlaamse elektriciteitsverbruiker naar de producenten van groene stroom. Wanneer biomassastromen worden aangewend voor groenestroomproductie en hiervoor bij het VEA groenestroomcertificaten worden aangevraagd, dient het VEA een aantal kenmerken van deze biomassastromen na te gaan alvorens over te gaan tot de toekenning van certificaten. Deze kenmerken zijn immers noodzakelijk om het aantal uit te reiken groenestroomcertificaten en de aanvaardbaarheid daarvan te kunnen bepalen. De kenmerken hebben onder andere betrekking op:

  • voor houtstromen die niet onder de noemer afvalstoffen vallen: of een houtstroom al dan niet als vallend onder de categorie ‘korte omloophout’ of ‘hout dat geen industriële grondstof is’ moet worden beschouwd.
  • de energieverbruiken doorheen de productieketen van de biomassa;
  • voor afvalstromen: of en in hoeverre deze stromen aanvaard worden voor energetische valorisatie;
De VREG kent groenestroomcertificaten toe voor de netto-elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen. Dit houdt in dat er minder groenestroomcertificaten worden toegekend naarmate er meer energie nodig was om de groene stroom te produceren. Volgende energieverbruiken worden met name in mindering gebracht ter bepaling van deze netto-elektriciteitsproductie overeenkomstig art. 6.1.13, §2 van het Energiebesluit:
  • de voorbehandelingsenergie, dit is de energie nodig om de biomassa geschikt te maken voor elektriciteitsproductie;
  • de transportenergie nodig om de biomassa te transporteren;
  • het energieverbruik van de hulpdiensten van de productie-installatie.
De teeltenergie dient hierbij niet in rekening gebracht te worden. De voorbehandelings- en transportenergie dienen voor alle biomassastromen bepaald te worden. De kenmerken die betrekking hebben op de aanvaardbaarheid van groenestroomcertificaten zijn:
  • ‘advies OVAM inzake energetische valorisatie’: OVAM geeft voor iedere afvalstroom een advies aan de VREG inzake het in aanmerking komen van de betroffen afvalstroom voor energetische valorisatie. Indien de afvalstroom nog in aanmerking komt voor materiaalrecyclage, of indien de afvalstroom niet verwerkt wordt conform de bepalingen van het van toepassing zijnde sectorale uitvoeringsplan zal het advies van de OVAM ongunstig zijn. In dat geval komt de elektriciteit die opgewekt wordt door middel van deze afvalstroom niet in aanmerking voor de toekenning van aanvaardbare groenestroomcertificaten;
  • niet alle houtstromen geven aanleiding tot de toekenning van aanvaardbare groenestroomcertificaten. Indien aangetoond wordt dat de houtstromen vallen onder de noemer ‘korte omloophout’ of ‘houtstromen die niet gebruikt worden als industriële grondstof’ komen deze wel in aanmerking voor de toekenning van aanvaardbare groenestroomcertificaten: - 'korte omloophout': hout van snelgroeiende houtachtige gewassen waarbij de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de beplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst; - 'hout dat geen industriële grondstof is': er is geen lijst opgesteld van houtstromen die hiertoe gerekend kunnen worden.
Deze biomassakenmerken dienen per biomassastroom en per biomassaleverancier vastgelegd te worden in een biomassacertificaat. Een biomassacertificaat wordt gekenmerkt door een unieke referentiecode en bevat informatie die door een erkende certificatie-instantie in uitvoering van een erkend certificatieschema werd bepaald voor een specifieke biomassastroom van een specifieke biomassaleverancier. Het bestaat uit twee delen:
  • identificatiegegevens en
  • een overzicht van de biomassakenmerken.
Dit biomassacertificaat is maximaal twee jaar geldig. De aanvrager van groenestroomcertificaten is er voor verantwoordelijk dat de nodige biomassacertificaten verworven worden voor de toekenning van groenestroomcertificaten. Dit kan via de aankoop van een biomassastroom met bijhorend biomassacertificaat. Het biomassacertificaat dient in dat geval verworven te worden door de marktpartij die de biomassastroom aan de poorten van de groenestroomproductie-installatie aflevert. Op deze manier kan de groenestroomproducent aanspraak maken op de kenmerken vermeld op het betreffende biomassacertificaat voor de toekenning van groenestroomcertificaten. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor kleinschalige productieinstallaties ( Website: Vlaams Energieagentschap.