Bloemen kunnen zowel eenslachtig als tweeslachtig zijn. In het eerste geval bezit de bloem enkel de mannelijke of enkel de vrouwelijke voorplantingsorganen. Er zijn dus mannelijke bloemen, welke enkel meeldraden bezitten, en vrouwelijke bloemen welke enkel een of meerdere stampers bezitten. Enkel deze vrouwelijke bloemen kunnen vrucht dragen. Voorbeelden van eenslachtige bloemen vindt men terug bij de courgette, wilgen en hazelaars. Bij tweeslachtige bloemen zijn zowel de mannelijke als de vrouwelijke voorplantingsorganen aanwezig in de bloem. De overgrote meerderheid van de bedektzadigen (meer dan 90%) hebben tweeslachtige bloemen. In tegenstelling tot eenslachtige bloemen kan er dus zelfbestuiving optreden bij tweeslachtige bloemen.

Verder kunnen planten zowel beide geslachten hebben of enkel mannelijk of vrouwelijk zijn. Planten waarbij zowel mannelijke als vrouwelijke delen voorkomen noemt men éénhuizig (omdat beide geslachten in één huis, zijnde de plant, voorkomen). Eénhuizige planten kunnen dus zowel eenslachtige als tweeslachtige bloemen hebben. Sinds het overgrote gedeelte van de bedekzadige plantensoorten tweeslachtige bloemen heeft, zijn dus ook het overgrote gedeelte van de bedektzadigen éénhuizige planten. Bij tweehuizige planten daarentegen bevinden er zich telkens enkel bloemen van hetzelfde geslacht op elke plant. Er zijn dus mannelijke en vrouwelijke planten aanwezig in een populatie, waarvan enkel de vrouwelijke planten vruchten kunnen dragen. Tweehuizige planten hebben dus altijd enkel eenslachtige bloemen en moeten altijd aan kruisbestuiving doen. Eénhuizige planten met eenslachtige bloemen daarentegen kunnen ook aan buurbestuiving doen, terwijl éénhuizige planten met tweeslachtige bloemen zowel aan buur- als aan zelfbestuiving kunnen doen naast kruisbestuiving. Voorbeelden van tweehuizige planten zijn Hulst, Wilde gagel, Hop en alle wilgensoorten.