Bomen in ophogingen - adviesrapportage

Het opbrengen van grond (zand, klei veen, teelaarde, etc.) op de door bomen doorwortelde bodemzone is als regel nadelig voor bomen omdat onder andere de bodemluchthuishouding wordt verstoord. Hierbij spelen meerdere aspecten. De belangrijkste is dat door de ophoging het traject van zuurstofdiffusie naar de wortels wordt verlengd, waardoor de dieper gelegen wortels niet meer voldoende zuurstof krijgen en afsterven. Een tweede effect is dat als gevolg van grondophoging in gronden met een voor boomwortel bereikbaar grondwaterpeil het gemiddelde grondwaterniveau vaak stijgt. Hierdoor komen dieper gelegen wortels permanent onder de met water verzadigde bodemzone te liggen waardoor ze als gevolg van zuurstoftekort afsterven. Bijkomende effecten zijn vaak toe te schrijven aan de gevolgen van de ophogingswerkzaamheden zelf, die leiden tot structuurbederf van de bodem (bodemverdichting, -verslemping), wat als regel eveneens resulteert in een verslechtering van de bodemluchthuishouding en soms ook een “optrekking”(stijging) van de grondwaterspiegel wat eveneens leidt tot wortelsterfte door zuurstofgebrek. Grondophogingen leiden in veel gevallen tot conditieverlies van de boom en vermindering van sierwaarde en in sommige gevallen voortijdige uitval. De reactie van bomen op grondophogingen is enerzijds afhankelijk van de boomsoort en de leeftijd van de bomen en anderzijds van de aard en omvang van de ophoging. In sommige situaties kunnen, afhankelijk van de groeiplaatscondities, boomsoorteigenschappen, boomvitaliteit en leeftijd, de negatieve effecten van een grondophoging met begeleidende maatregelen tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht en kunnen bomen voor langere tijd worden gehandhaafd. Het voorliggend rapport doet daartoe een aantal aanbevelingen en geeft een toelichting op de belangrijkste achterliggende boombiologische en bodemkundige mechanismen.