/Dispostif d'éclaircie en épicea, principaux enseignements de trente années d'expérience
Dispostif d'éclaircie en épicea, principaux enseignements de trente années d'expérience
De dunningsproef voorgesteld in dit artikel werd opgerstart in 1970 in toen 23 jaar oude fijnsparrenbestanden in Libin, Wallonië. Het doel van de proefopzet was in de eerste plaats om de invloed van verschillende dunnignsregimes na te gaan op de rentabiliteit van het bosbedrijf.
Er werden 5 dunningsbehadelingen en één controle aangelegd. Het zijn allemaal toekomstboomsystemen met toenemende intensiteit waarbij het de bedoeling was om tot een uiteindelijke afstand tussen de toekomstbomen gaande van 3,6 m (880 per ha) tot 6 m (320 per ha). In totaal werden elf dunningen uitgevoerd. Naarmate de behandelingsintensiteit toeneemt, zijn stamtal, grondvlak en voorraad lager terwijl de gemiddelde boomomtrek groter is. De verschillende behandelingen hebben nauwelijks een invloed gehad op de totale productie. Door het feit dat de aanwas bij de sterkere dunningen geconcentreerd wordt in minder, maar sneller groeiende en dus dikkere bomen na 53 jaar, is er wel een verschil in totale financiële opbrengst. Bovendien wordt bij sterkere dunningen ook een beduindend grotere vooropbrengst gerealiseerd. Uit onderzoek naar de technische houtkwaliteit bleek dat de lagere houtdichtheid in de sneller gegroeide fijnsparren aanvaardbaar was.
uit verder onderzoek op vlak van ecologie (niet in dit artikel), werd duidelijk dat in de sterkst gedunde bestanden grotere hoeveelheden licht en water de bosbodem bereikten en temperatuurschommelingen groter waren dan in de minder sterk gedunde bestanden. Verder was de humuslaag (OL-, OF- en OH-laag) bijna 10 ton per hectare lager in de sterkst gedunde opstand dan in de controleopstand. Het aantal (vooral epigeïsche) regenwormen werd ook hoger bevonden in de sterkere dunningsopstanden.