De Geelgors is een opvallend geelgekleurde gors met een gemiddelde lengte van 16.5 cm. De soort is herkenbaar aan het weinig opvallende koppatroon, gele veerpartijen op kop en onderdelen, een rosse stuit en witte buitenste staartpennen. De hoeveelheid geel kan sterk variëren en kan vooral bij mannetjes erg opvallen. Mannetjes zijn doorgaans iets groter dan vrouwtjes. De Geelgors heeft een opmerkelijke zang, een serie van 5 tot 7 gelijkende noten, die veel weg heeft van de aanzet van de “Vijfde symfonie van Beethoven”. De korte roepjes zijn moeilijker te omschrijven, maar lijken het meest op ‘trp’, dat vaak herhaald wordt, en een scherper ‘tsit’ als alarmroep.
Geelgorzen broeden in landschappen die gekenmerkt zijn door heterogeniteit en overgangszones zoals agrarische landschappen met veel heggen en knotwilgen, bosranden, temidden bloemrijke graslanden en beekoevers etc. Uit recent onderzoek blijkt dat het voorkomen tegenwoordig nog meer wordt gehinderd door een tekort aan wintervoedsel.
Het beheer van deze soort bestaat uit het voorzien in wintervoedsel door verspreide percelen overstaand graan en Japanse haver, alsook in een voldoende dicht netwerk aan brede, niet te hoge hagen (1.4m hoog, even breed) met daaronder een dichte grasbegroeiing, bij voorkeur grenzend aan een akker met relatief open gewas zoals zomergraan.
Leefgebied en trend
Een recente populatieschatting voor Geelgors in Vlaanderen opstellen is geen sinecure. In vergelijking met de vorige atlasperiode in 2000-2002 heeft de soort duidelijk nog meer terrein verloren in West-Vlaanderen. In het Meetjesland in het noorden van Oost-Vlaanderen is de soort quasi volledig verdwenen en ook in het zuiden van die provincie lijkt het areaal nog in te krimpen. Ten oosten van Brussel en in de provincie Limburg lijkt de soort stand te houden en lokaal zelfs wat uit te breiden. Het ABV-project verschaft weinig duidelijkheid. Gemiddeld zou de soort licht toenemen, maar de berekende waarde (14% over de periode 2007-2018) is niet significant. Indien we de areaalsveranderingen in Nederland zouden doortrekken naar Vlaanderen, zou ook in het noorden van Antwerpen en Limburg enig verlies moeten zijn opgetreden in vergelijking met de eeuwwisseling. Enkel in het noordoosten van Nederland neemt het aantal Geelgorzen fors toe. De nieuwe cijfers die in 2020-2023 zullen verzameld worden in het kader van de nieuwe vogelatlas zullen meer duidelijkheid moeten brengen over de precieze status van deze typische akkervogel in Vlaanderen.
75% van de Geelgorzen blijft in de winter in het broedgebied hangen en overleeft op graan en andere zetmeelhoudende zaden (geen oliehoudende zoals koolzaad) dat blijven liggen is na de oogst of niet is geoogst. Daarbij zijn 50 korrels per vierkante meter noodzakelijk vanwege de energie-efficiëntie. Bij voorkeur is de graanakker in kwestie ook al begroeid met allerlei zaadleverende onkruiden. De gorzen trekken in de winter in groepen naar de verschillende percelen met overblijvend graan. Ze hebben daarbij een voorkeur voor zones die nabij beschutting liggen zoals bosranden en dichte doornstruwelen. Toch moet het graan niet in de schaduw liggen, het is dan te vochtig en vormt tegen de winter geen geschikt voedsel meer. Een aantal kleinere percelen in de buurt van elkaar is interessanter dan een enkel groot struweel, omdat in dat laatste geval predatoren het dan te makkelijk hebben. Kleinere percelen, vb van een halve hectare, op minder dan een kilometer uit elkaar geeft afwisseling en dus onvoorspelbaarheid. Zomertarwe en zomergerst zijn daarbij te verkiezen omdat deze later rijp zijn.
Tegen februari/maart is dat graan meestal op (fazanten, ratten en kraaiachtigen eten ook mee) en moeten de gorzen overschakelen op onkruidzaden. Deze zijn veelal niet te vinden zodat onderzoekers spreken van de hungry gap. Dit kan worden opgelost door op percelen met wintergraan dat vroeger in de zomer wordt geoogst vb Japanse haver in te zaaien, een grasachtig graangewas waarvan de zaden pas in deze periode rijp zijn en dat kan worden gezaaid na wintergraan in augustus. Insectenrijke akkerranden zijn in die periode ook belangrijk, een aantal insecten begint dan namelijk alweer actief te worden. In maart zijn dikwijls ook al paardenbloemen in zaad gekomen, velden met deze soort zijn dan ook erg belangrijk voor vele soorten zaadetende vinken en gorzen.
De meeste Geelgorzen gaan broeden binnen een straal van 1-2 km rond de wintervoedselpercelen (en komen dus moeilijk terug als ze in de regio verdwenen zijn) en hebben een teritorium van ongeveer 0,3 ha. De mannetjes hebben een zangpost nodig om hun territorium af te bakenen, ze gebruiken daarvoor een uit de haag uitstekende struik, een slitair struikje, een dood boompje of iets dergelijks.
Als nestplaats heeft ruig gras de voorkeur, liefst op een slootoever of talud, veelal onder een heg of haag. Ze broeden gemiddeld 10cm boven de grond, maar ook regelmatig op de grond of in de haag zelf (gemiddeld dan 78cm hoog). Vooral lage brede hagen zijn geliefd, 1,4 meter hoog en minstens even breed. Naast een heg moet dus een strook ruig gras met rust gelaten worden in het broedseizoen. Het is ideaal als deze grasstrook grenst aan een graanakker waar voedsel te vinden is.
Het eerste nest wordt gestart begin mei, maar 2- 3 nesten per seizoen zijn mogelijk. Een maand na het starten van het nest ongeveer verlaten de jongen het nest. De moeder is dan dikwijls al een tweede nest begonnen terwijl de vader de oudere jongen voert.
De ouders zoeken voedsel in een straal van maximaal ongeveer 120 meter van het nest, waarbij liefst insecten zoeken op de kale grond tussen bijvoorbeeld open graan vlak naast een akkerrand of keverbank. Daar zitten de meeste en makkelijkst te vinden insecten. Ook droogvallende beekoevers zijn populair. Geelgrozen minder voedsel in hooilanden/graslanden, wel als ze zeer bloemrijk en insectenrijk zijn, dus schraal..
Uit onderzoek blijkt dan de helft van de eieren uitkomt en ongeveer de helft van de jongen vervolgens uitvliegt wat het nestsucces ruwweg op 25% brengt. Predatie is een belangrijke doodsoorzaak van de kuikens, waarbij kleine zoogdieren een grote rol spelen. Vossen en kraaiachtigen spelen nauwelijks een rol.
Rode Lijst | POP-VL | KT-VL | LT-VL | KT-BEL | LT-BEL | Trend Europa |
Momenteel niet in gevaar | 2800-4000 | NS | Fluctuerend | -18% | -44% | Afname |
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.