De Hamster is een stevig gebouwd knaagdier met een kop-romplengte van 18 tot 34 cm. Het dier heeft op de rug een rosbruine vacht, die van de flank naar de rug geleidelijk donkerder wordt. De onderzijde is hoofdzakelijk zwart met witte vlekken en de poten zijn wit. De staart is slechts 3-7 cm lang.
De leefgebieden dienen gevrijwaard en de teeltkeuze en oogsttijden aangepast aan de eisen van de Hamster. Landbouwers kunnen financiële compensatie ontvangen via het afsluiten van een beheerovereenkomst. Voor een robuuste populatiegrootte is het wenselijk dat dergelijke beheerovereenkomsten over een groot, zo veel mogelijk aaneengesloten gebied worden afgesloten. Akkerrandenbeheer en herstel van kruidenrijke bermen tussen de leefgebieden dragen bij aan een verminderde fragmentatie van de populaties.
Voor de Hamster werd een soortbeschermingsprogramma opgesteld, meer info vind je bij ANB.(opent nieuw venster)
De hamster prefereert als habitat open akkergebieden, met vooral granen zoals rogge, tarwe, gerst of haver (maïs is niet geschikt), maar ook met luzerne, bieten en koolzaad. Velden met meerjarige teelten zoals luzerne en rode klaver fungeren als refugium entegelijkertijd als brongebied van waaruit percelen met andere teelten tijdelijk weer kunnen worden ingenomen. Daarnaast komt het dier ook voor in kruidenrijke perceelsranden en in kleine landschapselementen (graften, akkerranden, holle wegen ...). In Vlaanderen zijn de leefgebieden gelegen op goed gedraineerde leembodems, waarin de dieren gemakkelijk burchten kunnen uitgraven zonder het risico op instorten. De burcht bestaat uit een ondergronds stelsel van kamers (nestkamer, voorraadkamers, toiletkuilen) en gangen dat tot 10 meter lang kan zijn en waartoe meestal één schuine en meerdere loodrechte pijpen toegang geven. Hamsters verlaten die veilige schuilplaatsen enkel ’s nachts of bij schemering om eten te zoeken of om te paren. Belangrijk is dat voldoende verschillende teelten elkaar in het gebied afwisselen zodat er steeds beschutting tegen predatoren en voedsel aanwezig is. Een grote teeltvariatie op gebiedsniveau verhoogt het voedselaanbod voor veel akkerdieren.
De toestand van de hamsterpopulaties in Vlaanderen is zo precair dat er zeer gerichte acties moeten ondernomen worden om de resterende populaties te behouden. Enkel het soortbeschermingsprogramma uitvoeren op het niveau van deze specifieke gebieden met resterende populaties kan mogelijk nog het uitsterven van de soort tegengaan. In de resterende leefgebieden moet (1) het voedselaanbod verbeteren, (2) de dekkingsgraad verhogen en (3) moet men vermijden dat hamsterburchten vernield worden. Aan al die maatregelen kunnen boeren en eventueel andere particuliere beheerders tegen een vergoeding meewerken. Daarnaast kunnen er ook maatregelen genomen worden die de populaties rechtstreeks op peil moeten houden, zoals (her)introducties met gekweekte of elders weggevangen dieren. Dat is een taak voor de overheid, waarmee de laatste jaren enige ervaring is opgedaan. Maar zonder ingrijpende flankerende maatregelen heeft dit weinig zin.
Men kan het voedselaanbod verbeteren door teeltvariatieop kleinere percelen. Daarvoor is vaak een wijziging in de landinrichting nodig. Het aanbod kan verhoogd worden door graanpercelen niet te oogsten en het graan te laten staan tot in het voorjaar. Zo krijgen hamsters de kans om wintervoorraden aan te leggen. In de kerngebieden moet men op die manier enkele tientallen hectaren beheren. Dat zijn hamsterreservaten waarin de akkerteelt volledig in functie staat van biodiversiteitsdoelstellingen. Het graan klepelen en onderwerken net voor de winter (zoals soms wordt toegepast) is geen goede maatregel en kan als een ecologische val werken voor akkervogels en dekking voor hamsters wegnemen. Als het graan tot in het voorjaar kan blijven staan, kan die maatregel echter ook nog een grote meerwaarde hebben voor akkervogels. Gorzen en vinkachtigen vinden er zaden; blauwe kiekendieven vinden er muizen en soms ook slaapplaatsen. Er zijn echter aanwijzingen dat er in dergelijke percelen die als slaapplaats gebruikt worden, een verhoogde kans is op predatie door vossen. Ook worden gelemosterdpercelen in de winter vaak geklepeld vooraleer ze zaad kunnen zetten. Daarom is het beter dat er ook alternatieve beschutte plekken zoals struwelen, gras- en luzernestroken aanwezig zijn in het gebied. Het is op overstaande graanvelden ook nodig om het pesticidengebruik te bannen vanwege de negatieve invloed ervan op de overleving, de vitaliteit, de voortplanting en het voedselaanbod (onkruiden, bodemleven). Elke toepassing met gewasbeschermingsmiddelen brengt bovendien verstoring met zich mee (onder andere vernieling van de burchten). In de omgeving van de kerngebieden met hamsterreservaten kan men een netwerk van graanranden creëren. Daarbij worden brede perceelranden van graanakkers (minimaal 20 meter breed en minimaal 50 meter lang) niet geoogst. De hamsters kunnen daardoor in het voorjaar en in de zomer over een groot gebied voorkomen, waardoor men de risico’s voor de hamsterpopulatie spreidt en de kans op (hernieuwd) uitsterven verkleint.
Akkers met tot in het voorjaar overstaand graan bieden voedsel en dekking voor akkervogels en hamsters. Ze trekken ook blauwe kiekendieven aan die er jagen op muizen en er soms overnachten. Het verhogen van de dekkingsgraad kan door behoud en uitbreiding van het netwerk aan kleine landschapselementen. Verder zorgen ook structuurrijke faunaranden en braakland voor uitwijkmogelijkheden, vooral nadat gewassen over grote oppervlakten van het leefgebied geoogst werden. Ze doen tevens dienst als migratieroute waarlangs nieuwe gebieden gekoloniseerd kunnen worden. Nieuw leefgebied is bij voorkeur steeds bereikbaar vanuit de bestaande populaties via akkerranden, graften en verspreid liggende stroken met graan of luzerne. Wanneer er in het gebied niet dieper dan 30 centimeter wordt geploegd, spaart men ook de meeste burchten en de hamsters erin. Vooral een verstoring tijdens de winterslaap (september tot maart) is nefast voor de overlevingskansen van de dieren.
Hamsters zijn territoriale dieren die, behalve de wijfjes met jongen, afzonderlijk in een ondergrondse burcht wonen. De burchten maken ze vooral in graanakkers, soms ook in graslanden en overblijvende voedergewassen zoals luzerne. De polygame hamstermannetjes hebben een territorium van 0,5-2 hectare waarin verschillende wijfjes kunnen wonen die elk een kleiner territorium hebben van 0,1-0,6 hectare.
In Europa komen twee ondersoorten voor. De oostelijke vorm (C. cricetus cricetus) is wijd verspreid in Tsjechië, Slowakije, Polen, Hongarije en Bulgarije, terwijl de westelijke vorm (C. cricetus canescens) beperkt is tot een erg kleine oppervlakte in België, Nederland en Duitsland. De actuele verspreiding van de Hamster in Vlaanderen is beperkt tot een viertal onderling geïsoleerde populaties in de provincies Vlaams-Brabant en Limburg, nabij de grens met Wallonië.
De populatiedichtheden variëren heel sterk. Tijdens populatiepieken (plagen) kunnen die oplopen tot 500-1000 burchten/ha. Het verschijnsel van plagen is al decennialang verleden tijd in Europa. In Oost-Europa werden 30-60 burchten/ ha als ‘lage dichtheden’ beschouwd. In de Franse Elzas bedragen de dichtheden 1-2 burchten/ha; in Vlaanderen is dat vandaag nog veel minder. Dat toont aan dat de populaties zeer verzwakt zijn.
De Hamster prefereert als habitat open akkergebieden, vooral met granen zoals rogge, tarwe, gerst of haver, maar ook met bieten en koolzaad. Daarnaast komt het dier ook voor in kruidenrijke perceelsranden. In Vlaanderen zijn de leefgebieden gelegen op substraatloze, goed gedraineerde leembodems, waarin de dieren gemakkelijk burchten kunnen uitgraven zonder risico op instorten. Elk dier bouwt een eigen burcht dat bestaat uit een nestkamer en een voorraadkamer, verbonden door talrijke horizontale gangen die tot 2 m diep kunnen gaan. Het territorium is doorgaans niet groter dan enkele tientallen vierkante meters. Hamsters zijn alleseters, met een voorkeur voor allerlei plantaardig voedsel. Graan vormt een belangrijke component van de wintervoorraad. In het koude seizoen doet de Hamster een winterslaap. In de zomerperiode worden 2 tot 3 maal 6 à 10 jongen geboren.
Op populatieniveau zijn voor hamsters gebieden met minimaal enkele honderden tot duizenden hectare goed doorkruisbare akkers nodig. Dat zijn gebieden met eerder kleine percelen, variatie in teelten die ook dekking geven en zonder drukke verkeerswegen erdoor. Voor de winterrust (oktoberapril) worden soms andere burchten gebruikt in andere teelten.
De belangrijkste bedreigingen vormen de omzetting van de graanakkers naar grasland of maïs en de toenemende schaalvergroting en intensivering in de landbouw (o.a. diepploegen, zware machines, vroege oogsttijden, zware bemesting, gebruik van chemische onkruidverdelging). Door aanleg van wegen geraken populaties versnipperd.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.