De Veldleeuwerik is een onopvallend gekleurd vogeltje, iets groter dan een mus. Het verenkleed is grijsbruin met een gestreepte borst en rug. Soms is de korte, afgeronde kuif zichtbaar, maar die wordt vaak platgelegd. In vlucht vallen de witachtige vleugelachterrand en witte staartzijden op. Het meest herkenbaar is deze grasland- en akkervogel aan zijn kenmerkende zangvlucht, steeds verder omhoogklimmend op fladderende vleugels en een langdurige, tierelierende zang. Ze vliegen daarbij erg hoog, tot 100m en zijn dan soms nog lastig te zien. Toch is de zang dan nog goed te horen. Op het einde van de zangvlucht, dalen ze met gespreide vleugels als een parachute naar beneden.
De Veldleeuwerik eet allerlei insecten en wormen, maar ook zaden van kruiden en granen.
De Veldleeuwerik broedt enkel in zeer open vegetaties van 10-40cm hoog, zonder bomen of struiken in de buurt. Gemiddeld moet deze soort jaarlijks 2,5 nesten succesvol grootbrengen. Dat kan enkel in schrale graslanden die pas in augustus worden gemaaid, in hooiweiden met een lange maaifrequentie (45 dagen) of akkers met gewassen die gedurende de broedtijd de ideale gewashoogte hebben, zoals luzerne of wintertarwe. Akkerranden worden door deze soort vooral gebruikt om insecten te zoeken voor de nestjongen. Ook hier geldt dat akkerranden naast bomenrijen of houtkanten niet of nauwelijks worden bezocht.
Voor het behoud van een stabiele populatie zijn gemiddeld 2.5 broedpogingen per jaar nodig met 3 jongen die succesvol het nest verlaten. Dit lukt enkel op plaatsen waar de vogels ongestoord van april tot begin augustus het ene na het andere nest kunnen grootbrengenin insectenrijke akkergebieden met een grote insectenrijkdom. Als het graslandbeheer te intensief wordt, daalt het nestsucces van het minimale 36% naar 7%, met uitgesteld maaien stijgt het slechts tot 14%. Dat komt omdat standaard uitgesteld maaien nog steeds veel te vroeg valt voor Veldleeuweriken.
Onderzoek naar broedende Veldleeuweriken in akkergebieden in de provincies Groningen en Drenthe door Henk Jan Ottens (Stichting Werkgroep Grauwe Kiekendief) laten zien dat Veldleeuweriken vooral broeden in gewassen en niet in graslanden. De voorkeur gaat vooral uit naar bodembedekkende gewassen die niet te laag zijn (10cm) en die niet boven de knie uitkomen (40-50 cm). De meeste broedende Veldleeuweriken zijn er terug te vinden in zomer- en wintergranen, grasland, luzerne en suikerbieten. Daarin is het broedsucces 29 tot 53%, en zeker in het laatste geval voldoende om de populatie stabiel te houden. Luzerne blijkt daarbij het hoogste te scoren.
In akkerranden wordt niet veel gebroed. Die vormen wel een goede aanvulling op het voedselhabitat van de Veldleeuwerik. Bijna 80% van de akkerranden binnen een cirkel van 100 meter rond een nest worden door oudervogels bezocht op zoek naar voedsel voor hun jongen. Akkerranden verder dan 100 meter van het nest verliezen snel hun aantrekkingskracht en worden nog maar mondjesmaat bezocht. Een veldleeuwerik vodert het nest 8 keer per uur en. Helaas liggen ook veel akkerranden op voor Veldleeuweriken ongunstige plekken, bijvoorbeeld in de buurt van bomen of bij bebouwing. De Veldleeuwerik is bij uitstek een vogel van open gebieden.
Het blijkt dat akkerranden een potentieel probleem voor de Veldleeuwerik oplossen, namelijk voedselschaarste in de broedperiode, maar geen oplossing bieden voor een tweede nijpend probleem, het gebrek aan veilige broedgewassen. Die worden over het algemeen te snel geoogst of hebben niet de goede hoogte tijdens het legbegin, waardoor teveel nesten niet tot resultaat leiden. Er moet worden gezocht naar de teelt van gewassen die seizoensbreed ruimte bieden aan Veldleeuweriken op zoek naar een nestplek. Dat betekent dat Veldleeuweriken tijdens het broedseizoen vooral baat hebben bij extensivering van het productieoppervlak, een grotere gewasdiversiteit en aangepaste teeltwijzen van gewassen.
Als Veldleeuweriken broeden in graslanden, zou de maaidatum moeten uitgesteld worden tot 1 augustus, net om de 2-3 succesvolle nesten per jaar mogelijk te maken. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat gemiddeld genomen Veldleeuwerikparen toekomen met een maai-interval van 45 dagen: na een maaibeurt begonnen paren gemiddeld na 11 dagen (het gras moet eerst hoog genoeg staan). Met een eifase van 14 dagen en een jongenfase van maximaal 17 dagen, wat resulteert in 42 dagen tussen elke maaisnede.
Vanwege de spreiding in het begin van de eifase zou een interval van 45 dagen de meeste Veldleeuweriken veilig stellen tegen uitmaaien. Cruciaal hierbij is dat het injecteren van organische mest snel volgt op de oogst van het gemaaide gras. Gemiddeld genomen vond drijfmestinjectie 7 dagen na het maaien plaats (maaien= 1 dag, keren en afvoer: 2dagen, pauze: 7 dagen, mestinjectie= 1 dag is 11 dagen). Hoe later mestinjectie volgt op een maaibeurt, hoe groter de kans zal zijn om bij een volgende maaibeurt te worden uitgemaaid.
Luzerne wordt ook gemaaid, maar pas begin mei en hier ligt de maaifrequentie op 50 dagen, wat het broedsucces in deze teelt verklaart. Luzernepercelen oefenen daarom een grote aantrekkingskracht uit op veldleeuweriken. Het gewas biedt een veilige broedplaats en de vogels zijn in staat om er voldoende voedsel te verzamelen voor hun kuikens. In een Zeeuws onderzoeksgebied werd een respectabele dichtheid van vijftien broedparen per honderd hectare aangetroffen in dit gewas. Om voldoende nageslacht te produceren, ondernemen veldleeuweriken in één broedseizoen meerdere broedpogingen. Ook daarvoor biedt luzerne prima gelegenheid, omdat het meermaals wordt gemaaid en dan elke keer een kortdurend geschikt broedhabitat oplevert. Maar ook hier kan bij een te intensief maaischema problemen ontstaan. Bij een standaard maaischema komt de eerste maaibeurt meestal net te vroeg (rond 20 mei), waardoor de veldleeuweriken op grote schaal nestverliezen lijden. Dat blijkt uit onderzoek in Burghsluis(opent nieuw venster). Uit dit vervolgonderzoek blijkt dat het met een iets ruimer maaischema al stukken beter gaat. Het broedsucces in luzerne loopt dan op van 21 procent naar 63 procent, en met een sterk verruimd schema zelfs naar 91 procent. In de praktijk betekent dit dat een eerste maaibeurt na 30 mei het merendeel van de veldleeuweriken in staat stelt om de eerste legsels succesvol te voltooien. Dit hangt wel af van een gemiddeld legbegin op 18 april, wat zo’n twee weken vroeger is in vergelijking met andere provincies.
Ook de periodes tussen de legsels kunnen variëren. Gemiddeld starten ze na vijftien dagen met een nieuw legsel, maar dit verschilt per kalenderjaar: in 2022 was dat bijvoorbeeld na gemiddeld negen dagen en in 2023 na negentien dagen. Naast verschillen per broedpaar wordt het startmoment ook beïnvloed door variaties in weersomstandigheden en teeltwijze. Het is daarom verstandig om een wat ruimere marge aan te houden dan het minimale. In het onderzoek in Zeeland werd een periode becijferd van vijftig dagen tussen twee maaibeurten, waarmee de hoofdmoot van de broedpogingen veilig de eindstreep kan halen. Dit is in lijn met eerder onderzoek.
Helaas is ook berekend dat de opbrengstderving in een teeltjaar zo’n vijfhonderd euro per hectare bedraagt.
Onderzoek uitgevoerd in het agrarisch gebied van Engeland laat zien dat de aanwezigheid van gewasdiversiteit voor broedende Veldleeuweriken van belang is (Chamberlain 2000). De kans op succesvol broeden voor individuele paren steeg als de verscheidenheid aan broedveilige gewassen groter was binnen de Veldleeuwerikterritoria. Met name in gebieden waar naast grasland ook akkerbouw met granen en luzerne aanwezig was, was de kans op succesvol broeden hoger. Dit verklaart ook de relatieve rijkdom aan Veldleeuweriken in akkerbouwgebieden. De aanwezigheid van meer gewasdiversiteit komt ook tot uiting in de conditie van onze onderzochte nestjongen: vlak voor het verlaten van het nest waren jongen in akkerbouwgewassen significant zwaarder dan in de graslanden. De reden is nog niet onderzocht.
De kwaliteit van het gewonnen ruwvoeder van gras geoogst op percelen met uitgesteld maaibeheer en van percelen met intensief maaibeheer verschilt overigens weinig van elkaar. Belangrijke parameters zoals de energievoorraad van het voer, het eiwitgehalte en de structuurwaarde weken onderling weinig af en pasten binnen de gemiddelde waarden die horen bij kwalitatief goed kuilvoer. Voor de kwaliteit en de hoeveelheid gewonnen voorraad van het ruwvoer leek het later maaien in 2015 niet uit te maken. Hierbij moet wel aangetekend worden dat gemiddeld de maai-intervallen tussen gangbaar gebruikte percelen en de percelen met uitgesteld beheer veel minder verschilden dan normaal. Door het relatief koude, droge en, later in het broedseizoen, regenachtige voorjaarsweer verschilden deze vaak maar enkele dagen van elkaar. (Ottens H., 2016)
Het grootste deel van de dieren overwinter hier, een deel trekt weg naar Franrkijk en Engeland. In de winger eten de dieren blaadjes van onkruiden, granen en zaden. Dat vinden ze vooral in open onkruidrijk akkerland van bieten, granen en aardappelen. Ze blijven liever dicht bij dekking, minder dan 20m.
Leefgebied en trend
De Veldleeuwerik is een typische soort van allerhande open landschappen (weiland, akkers, heide, …). In de polders, de heidegebieden in de Kempen en de koutergebieden in de Krijt-Leemstreek haalt de soort de hoogste dichtheden in Vlaanderen. Ten tijde van de vorige atlas (2000-2002) werd nog een doorzettende, sterke afname van de populatie vastgesteld. Intensivering van de landbouw (vroegere maaidata, hogere veedichtheden, monocultuur, bestrijdingsmiddelen…), omschakeling van zomergraan naar wintergraan en gebrek aan voedsel in de winter (verdwijnen van braakland en stoppels) waren hiervan belangrijke oorzaken. De afname in landbouwgebied gaat nog steeds door, terwijl heidegebieden steeds meer lijken te gaan fungeren als toevluchtsoord. Heel lokaal doet de soort het wel nog goed zoals in de Waaslandhaven waar de populatie in de nieuw ingerichte natuurgebieden bijna verdubbeld is tussen 2003 en 2016 van 87 naar 164 paren . In Nederland neemt de Veldleeuwerik ook nog steeds af in landbouwgebied, terwijl de populaties in heidegebied stabiel zijn. Dat Veldleeuweriken niet tot een succesvol tweede of derde legsel komen bij gebrek aan veilige broedplek (het wintergraan is reeds te hoog en te dicht en in intensieve graslanden liggen de maaibeurten te dicht op elkaar om een legsel groot te krijgen) wordt als belangrijkste oorzaak gezien van de verdere terugval. Om dezelfde redenen gaat de Veldleeuwerik ook in Wallonië nog steeds sterk achteruit.
Een deel van de vogels trekt in de winter naar Zuidwest-Europa, een deel overwintert hier. Op trek en in de winter verschijnen zie je vooral Scandinavische Veldleeuweriken in ons land. De meeste trek vindt plaats in oktober, wanneer op uitzonderlijke dagen duizenden vogels de trektelposten passeren. De trek is half november grotendeels voorbij. De eerste noordwaartse trek vindt in zachte winters eind januari plaats, in koude winters veel later, doorgaans meteen na het inzetten van stevige dooi. De voorjaarstrek is eind maart zo goed als afgelopen.
De Veldleeuwerik broedt vanaf eind maart en heeft meestal 2 tot 3 legsels per jaar met 2-5 (7) lichtgele, lichtgroene, lichtbruine of lichtgrijze eieren. Het nest bevindt zich op de grond in open terrein zoals heide, duinen en het agrarisch gebied. De nesten zijn goed verborgen op de grond, maar wel in het open veld. Na 2 weken broeden komen de eieren uit en 8 dagen later zijn de jongen groot genoeg om uit het nest te stappen. Nog weer 10 dagen later kunnen ze vliegen. De beide ouders voeren de jongen. In totaal heeft een veldleeuwerik 45 dagen nodig om jongen vliegvlug te krijgen.
De aantallen kunnen maar stand houden als alle 2-3 legsels kunnen grootgebracht worden. Bij uitmaaien van eieren of jongen wordt wel een nieuw nest gestart, maar 1 succesvol nest per jaar is voor deze soort niet voldoende.
De Veldleeuwerik was tot de jaren '70 een van de algemeenste vogels in ons land. Momenteel zijn de aantallen nog maar een schim van weleer. De Veldleeuwerik is niet opgewassen tegen de moderne zeer intensieve landbouw en stikstofdepositie. De soort handhaaft zich enigszins in heidegebieden en vergraste terreinen maar staat op de rode lijst als 'kwetsbaar'
De veldleeuwerik broedt vooral in open cultuurlandschap, graanakkers, weidegebieden en op de heide. Hij houdt niet van opgaande elementen als bomenrijen, knotwilgen, bosjes of houtkanten. Ze broeden noch zoeken ze voedsel in de buurt van deze landschapselementen. Akkerranden gericht op deze soort moeten dan ook in open gebied liggen.
Veldleeuweriken bouwen hun nest bij voorkeur in vegetatie van 10-50 cm, in akkerlanden, jonge ruigtes, tussen gewassen als granen en grassen.
Rode Lijst | POP-VL | KT-VL | LT-VL | KT-BEL | LT-BEL | Trend Europa |
Kwetsbaar | 6500-10 000 | -35% | - | +24% | -71% | Afname |
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.