De wasbeer heeft een opvallend donker masker en een dikke zwartgeringde staart. Het dier is ongeveer zo groot als een kat en is een lenige klimmer. Diersoorten die een oppervlakkige gelijkenis vertonen, missen minstens één van deze kenmerken. Zo heeft de wasbeerhond geen geringde staart. Das evenmin, en deze soort heeft een helemaal andere (gestreepte) tekening op de kop. Bunzing ten slotte is veel kleiner, en heeft evenmin een geringde staart. Voor bijkomende informatie, zie de early warning fiche(opent nieuw venster) van deze soort op waarnemingen.be.
De gewone wasbeer heeft een zeer herkenbare brede kop met grote ogen en puntige snuit. Het gebied rond de ogen wordt gekenmerkt door een zwart (of bijna zwart) masker dat sterk contrasteert met de (bijna) witte randen errond, reikend van de snuit over de wangen tot de wenkbrauwzone. Ook de randen van de oorschelpen zijn grijswit gekleurd. De oren zijn eerder kort en afgerond. De rest van de vacht is gewoonlijk grijs gekleurd, maar er bestaan ook roodachtig of bijna zwart gekleurde exemplaren. De vacht is lichter, tot grijswit, gekleurd op de flanken en poten. De typische, ruige staart heeft meestal 5 tot 7 ringen met duidelijk lichter gekleurde banden. De wasbeer kan vet opslaan in de staart, waarop hij tijdens koude winters kan teren. Tijdens de zomer is de staart veel dunner, en niet zo opvallend. De algemene lichaamsbouw is gedrongen, met lange poten, hoewel deze door de dikke vacht niet als dusdanig zichtbaar zijn. Zowel voor- als achterpoten hebben vijf tenen. De tenen zijn vrij lang en kunnen wijd uitgespreid worden. De nagels zijn niet intrekbaar. De wasbeer heeft een kop-romplengte van 60 tot 95 cm, een schouderhoogte van 30 tot 35 cm, een lichaamsgewicht van 3 tot 10 kg (gemiddeld 6 kg) en een staartlengte van 20 tot 40 cm. Mannetjesdieren zijn groter dan vrouwtjes. Wasberen zijn vooral nachtactief. Hierdoor zijn ze moeilijk waar te nemen. Hun aanwezigheid kan het gemakkelijkst worden vastgesteld aan de hand van hun typische pootafdrukken. De voetafdrukken van de voorpoten doen enigszins denken aan afdrukken van kleine menselijke handen. Een pootafdruk is ca 5 cm lang (zonder hiel), met handvormig gespreide tenen. Hierdoor is enkel verwarring mogelijk met muskusrat. Muskusratsporen zijn echter iets kleiner (3 cm), tonen vaak een sleepspoor van de staart, en hebben een korter duimpje aan de voorpoten.
Momenteel is wasbeer wijd verspreid in Europa. Als gevolg van haar introductie in Duitsland komt de soort het meest in Centraal-Europa voor. In België is de soort sterk aanwezig in Wallonië. In Vlaanderen wordt wasbeer vooralsnog slechts incidenteel waargenomen.
De paartijd duurt van januari tot begin maart, met een activiteitspiek in februari. Na een draagtijd van 60-73 dagen worden er meestal vier of vijf jongen (maar variërend van één tot acht) geboren van maart tot mei. Ook worden er in het begin van de zomer wel eens jongen geboren. Een vrouwtje dat een pasgeboren nestje verliest, zal namelijk vrij snel opnieuw bevrucht kunnen worden. De jongen worden geboren in een hooggelegen boomholte. Gewoonlijk blijven de jongen bij de moeder tot in de herfst, maar bij schaarste aan goede schuilplaatsen brengen ze soms nog samen de winter door in hetzelfde hol. Na één jaar worden de jongen geslachtsrijp. Wasberen worden pas in hun derde jaar volledig volwassen. Vrouwtjesdieren blijven vaak in het gebied waarin ze geboren zijn, terwijl mannetjes dit gebied verlaten en zich vaak over grote afstanden verplaatsen. Wasberen zijn polygyn (waarbij een mannetje paart met minstens twee wijfjes) of promiscue (waarbij mannetjes en vrouwtjes tijdens de paartijd met verschillende partners paren). Mannetjes kunnen territoriaal zijn. Gebaseerd op vangstdata lijkt de maximum levensduur van de soort in het wild zo’n 10 tot 12 jaar te bedragen. Gebaseerd op tandonderzoek komt men tot leeftijden van 13 tot 16 jaar. De meeste dieren in het wild worden echter niet ouder dan 5 jaar. In gevangenschap kan de wasbeer tot 21 jaar oud worden.
Habitat
De wasbeer kwam oorspronkelijk voor in oude waterrijke loofwouden (moeras- en ooibossen) , maar heeft zich gedurende de 20ste eeuw aangepast aan een groot aantal biotopen, waaronder open gebieden, moerasgebied, kuststreken, berggebieden tot 2500 meter hoogte en geürbaniseerd gebied. De wasbeer is een echte cultuurvolger: hij gebruikt schuren, zolders, schoorstenen, hoogzitten, eendenkorven, kelders, ventilatiebuizen etc. als rust- en nestplaats. Hij bezoekt fruitboomgaarden, composthopen, voorraadkelders, afvalhopen, picknickplaatsen, vuilnisemmers en –containers e.d. Hoewel wasberen in hoge dichtheden kunnen voorkomen in urbaan gebied, is de soort afwezig of komt in zeer lage dichtheden voor in dichtbevolkte gebieden met weinig stadsgroen. Ook boomloze vlakten worden gemeden en in agrarisch gebied worden vooral lijnvormige elementen (bosranden, houtwallen) benut.
Dieet en foerageergedrag
De wasbeer is niet kieskeurig wat betreft zijn voedsel. Het is een opportunistische omnivoor. Vooral kleine dieren, waaronder wormen, schaaldieren als rivierkreeften, weekdieren, amfibieën als kikkers, kleine zoogdieren tot de grootte van een haas, hagedissen, vissen, insectenlarven en zelfs slangen staan op het menu. Verder haalt de wasbeer vogel- en schildpadnesten leeg, waarbij hij de eieren en jongen verorbert. Ook is hij dol op vruchten als appels en pruimen, bessen, maïs, aardappels, noten als eikels en granen. Daarnaast voedt de wasbeer zich ook met aas en eetbare afvalresten.
Gedrag (algemeen)
Wasberen leven solitair of in kleine familiegroepen. Ze zijn vooral 's nachts actief, maar soms komen wasberen ook overdag tevoorschijn en ze zijn regelmatig in de schemering aan te treffen. Een wasbeer gebruikt meerdere verblijfplaatsen. Wasberen houden geen echte winterslaap, maar raken wel inactief bij te slecht of te koud weer (bijvoorbeeld als het vriest). Als de zon schijnt zal hij echter tevoorschijn komen. Dit wordt een winterrust genoemd. In normale omstandigheden zijn wasberen tamelijk schuw, maar in door de mens bewoonde gebieden kunnen ze vrij brutaal worden. De dieren vertonen zich nogal eens in de buurt van voorsteden, boerderijen en stadsparken, waar ze tussen de vuilnisbakken scharrelen, binnendringen in de hokken van pluimvee en plantages plunderen.
In een natuurlijke omgeving kan één km² gemiddeld zo’n 2 tot 4 wasberen onderhouden. In een verstedelijkte omgeving kan dit oplopen tot wel 50 exemplaren per km².
Het wettelijk statuut van deze soort wordt geregeld door de Europese verordening n° 1143/2014(opent nieuw venster) en het Vlaamse soortenbesluit van 15 mei 2009(opent nieuw venster). In alle Europese lidstaten is het sinds 3 augustus 2016 verboden om deze soort te importeren, te houden, te kweken, te vervoeren, te verhandelen, te gebruiken, uit te wisselen, of in het wild los te laten (zie verder).
De soort mag in Vlaanderen worden bestreden volgens de bepalingen van het soortenbesluit. Bestrijding mag worden uitgevoerd door (of met toestemming van) de eigenaar, de (ver)huurder, de exploitant of de grondgebruiker(s) van het terrein waar de bestrijding plaatsvindt.
Wasbeer kan door predatie lokaal een negatieve invloed hebben op inheemse prooisoorten. De wasbeer is een occasionele predator van (nesten van) grond- en boombroedende vogels, kleine zoogdieren, amfibieën, reptielen en ongewervelden. Doordat het dier zo behendig is, kan hij daarbij ook zijn omgeving manipuleren (bv. omdraaien van stenen in beken), wat het lokale systeem aanzienlijk kan wijzigen.
Ziekte-overdracht
Wasberen zijn een (potentiële) drager van diverse ziektes. Omdat wasberen goed in stedelijke omgeving gedijen, is er een verhoogde kans op overdracht van ziekten tussen dier en mens.
De wasbeer is een drager van de rondworm Baylisascaris procyonis, die ook bij de mens kan voorkomen. De larven van deze rondworm kunnen oculaire larva migrans (OLM) veroorzaken, dat tot blindheid kan leiden. Analoog kan cerebrale larva migrans (CLM) neurologische schade tot gevolg hebben, en zelfs dodelijk zijn. Hoewel tot nu toe slechts een beperkt aantal gevallen bekend zijn, zorgt de verspreiding van wasbeer voor een mogelijke opmars van deze aandoeningen in Europa. Alvast is geweten dat Baylisascaris in Europese wasberen aanwezig is.
Wasberen staan bovendien gekend als vectoren van rabiës. Hoewel in West-Europa rabiës door middel van vaccinatie werd uitgeroeid, vormt de wasbeerpopulatie in Oost-Europa een risico op herintroductie en verspreiding.
Overlast
Wasberen gedijen goed in de nabijheid van mensen, maar kunnen aldus ook aanzienlijke overlast veroorzaken. Als omnivoren benutten zij vuilbakken, voedsel voor mens en dieren, tuinbouwgewassen en boomgaarden. Vraatschade aan opgeslagen goederen komt dus voor. Niet zelden leidt dit tevens tot conflicten met huiskatten of honden, waarbij het gevecht niet wordt geschuwd.
De grootste hinder veroorzaken ze echter door het aanleggen van slaapplaatsen in dakgoten, onder daken, in tuinhuizen, schuren en andere menselijke constructies. Dit zorgt naast geluids- en geurhinder vaak ook voor materiële schade. Een kleine opening volstaat voor de dieren om zich de toegang te verlenen. Aangezien de dieren bovendien behendige pootjes hebben, stevig kunnen knagen en goed kunnen klimmen, zijn preventieve maatregelen relatief moeilijk te voorzien.
In Noord-Amerika heeft de wasbeer dan ook de status van een overlastdier (pest).
De wasbeer is afkomstig uit Noord-Amerika. Rond 1920 werd de soort als pelsdier naar Duitsland gebracht en daar gekweekt. Een tiental jaar later werden wasberen uitgezet voor de jacht. Vrijwillige vrijlating of ontsnapping van wasberen die als huisdier werden gehouden, hebben hoogstvermoedelijk ook aan de verspreiding bijgedragen.
Wasbeer komt van nature voor in Noord-Amerika. In het eerste deel van de twintigste eeuw werd de soort naar Europa gebracht voor de pelsjacht. In Duitsland werden de eerste exemplaren vrijgelaten en daar is de problematiek momenteel ook het grootst. Mogelijk zijn de in Vlaanderen waargenomen dieren van daar afkomstig. Ook ontsnappingen uit zoo's en privé-omgevingen, waar de wasbeer als huisdier wordt gehouden, dragen bij tot de verspreiding van de soort. In 1986 werd de soort bij ons voor het eerst in het wild gesignaleerd.
Het wettelijk statuut van deze soort wordt geregeld door de Europese verordening n° 1143/2014(opent nieuw venster) en het Vlaamse soortenbesluit van 15 mei 2009(opent nieuw venster). In alle Europese lidstaten is het sinds 3 augustus 2016 verboden om deze soort te importeren, te houden, te kweken, te vervoeren, te verhandelen, te gebruiken of uit te wisselen. Het is uitdrukkelijk verboden om de soort in het wild los te laten.
In Vlaanderen mogen enkel zoogdieren van de positieve lijst(opent nieuw venster) worden gehouden.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.