Enkele elementen van het graslandbeleid

Enkele elementen van het graslandbeleid (leerstof in de cursus natuurmanagement)

De mestwetgeving is in Vlaanderen erg complex, maar gezien het mestoverschot wel van groot belang. Op de groene gewestplanbestemmingen (natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden en natuurreservaten) is globaal genomen de nulbemesting van toepassing op deze “niet-intensieve graslanden”. Dit wil in de praktijk zeggen dat mest enkel toegestaan is via de rechtstreekse mestuitscheiding door het vee en dat de veebezetting maximaal 2 GVE/ha.jaar mag bedragen. Door de toenemende landbouwintensivering wordt grasland nu meer dan vroeger geploegd (= gescheurd), maar dit is voor de natuurwaarde ervan in vele gevallen zeer nadelig. In de landbouw spreekt men van “blijvend grasland” : grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die gedurende ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf werd opgenomen. Heel wat landbouwgrasland blijft immers minder dan 5 jaar aanwezig en dat noemen we dan tijdelijk grasland. In de Vlaamse natuurwetgeving (natuurdecreet) spreekt men van Historisch permanent grasland (HPG) en dat betreft biologisch waardevoller grasland dat beschermd is. Het mag niet gescheurd worden, alhoewel 2/3 ervan in landbouwgebruik is. Gezien het hier gaat over meer dan 60.000 ha levert dit een spanningsveld op tussen het landbouw- en natuurbeleid. Een deel van het “blijvend” (landbouw-)grasland is immers ook “historisch permanent” grasland. De landbouwreglementering is bijzonder complex en boeren moeten de landbouwgraslanden die ze beheren opnemen in hun verzamelaanvraag, maar in ruil kunnen ze wel beroep doen op een aantal steunmaatregelen. Op Europees vlak is de situatie niet noodzakelijk dezelfde als in Vlaanderen. Sinds het begin in 1960 van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese unie zijn immers twee grote trends dominerend : een intensificatie van de landbouw en het verlaten van gronden. Dit laatste betreft het stopzetten van het landbouwbeheer, maar wordt niet noodzakelijk gevolgd door een ander beheer expliciet ten voordele van het natuurbehoud of de houtproductie. In vele gevallen komt het neer op een langzame of snelle spontane verbossing. Na 1989 heeft deze tendens zich ook doorgezet in de voormalig communistische landen die ondertussen tot de EU zijn toegetreden.