Hoe beschrijf je een populatie

Hoe beschrijf je een populatie?

Als je een soortbeheerplan (of beter: een populatiebeheerplan) opstelt, begin je om de ecologie van de soort in kwestie te beschrijven: wat heeft die soort allemaal nodig (voedsel, schuilgelegenheid, nestgelegenheid,...). Dat hebben we in een vorige stap gedaan. Een tweede stap is de populatie te beschrijven zoals die nu in het gebied aanwezig is. We gaan proberen de huidige situatie in te schatten, om daar vervolgens conclusies aan te verbinden. Bijvoorbeeld, zijn ze met teveel of te weinig, vormen ze schade, is de soort lokaal bedreigd in haar voortbestaan? Maar dat kan niet op gevoel. We moeten cijfers hebben. Verspreiding van de Ringslang in Vlaanderen. Het voorkomen van de drie populaties (zwarte blokjes) is hierop duidelijk te zien (Bron:Hyla, Natuurpunt).

Grootte van de populatie

De grootte kan simpelweg beschreven worden door een getal, het aantal. Zo staat in een rapport(opent nieuw venster) te lezen over Everzwijnen in West-Vlaanderen: "In 2005 schatte men dat er tussen 15 en 20 dieren aanwezig waren in de kernzone. Alle informatie is echter zeer fragmentarisch en moeilijk te controleren. Een zeer conservatieve schatting laat vermoeden dat er actueel een dertigtal everzwijnen voorkomen in het gebied " Zo zie je dat een grote, opvallende soort in een beperkt en niet te bosrijk gebied niet precies kan geteld worden. Meestal wordt van de populatiegrootte slechts een heel ruwe schatting gegeven. Zo staat te lezen over de Patrijs(opent nieuw venster): " De totale Vlaamse populatie ... zou niet hoger kunnen geschat worden dan 3500 tot 6000 paren. Rekening houdend met onderschattingen en de slechte weersomstandigheden tijdens de atlasperiode durven we echter voor gunstige jaren een populatiecijfer van 5000-10.000 paren vooropstellen." In onderstaande figuur wordt het aantal getelde broedparen per kilometerhok gegeven (Bron: INBO). Populatiegroottes worden trouwens meestal weergegeven als koppels of zich voortplantende exemplaren. De soms duizenden of miljoenen zeer jonge dieren of larven (vissen, kikkers) worden best niet meegeteld.

Dichtheid

Relevanter voor de individuen van een populatie zelf is de dichtheid. Bij hoge dichtheden treden tekorten op: er is geen voedsel genoeg voor iedereen, alle nestelplaatsen zijn bezet, het aantal ziektes en parasieten neemt toe. Bij te lage dichtheden kan het zijn dat het moeilijk wordt een geschikte partner te vinden. Een dichtheid wordt uitgedrukt in aantal exemplaren per eenheid van oppervlakte, lente of volume. Voorbeelden zijn 40 Zeggekorfslakken per vierkante meter, 1 otter per 30km oever of 2000 watervlooien per liter. De dichtheid is meestal relevanter dan de grootte, behalve als de populatiegrootte echt te laag geworden is. Populatieregulerende mechanismen werken op dichtheid, niet op grootte. Er zal geen verhoogde sterfte optreden als een populatie heel groot wordt, zo lang alle individuen voedsel genoeg hebben. Maar een kleine populatie met grote dichtheid zal wel verhoogde sterfte kennen. Het is dus de zaak om de normale populatiedichtheid te vergelijken met de lokale dichtheid in het eigen gebied. Met inachtneming uiteraard van de draagkracht van het habitat. Niet elk habitat is gelijk. Zo zullen er meer vlinders voorkomen in gebieden met meer bloemen. Ook Patrijzendichtheden verschillen naargelang de kwaliteit van het agrarisch gebied waarin ze leven. Het resultaat van een gebiedsdekkende telling kan dan een dichtheidskaart opleveren, zoals onderstaande kaart, weerom van Patrijs. Nu wordt veel duidelijker waar de dieren de hoogste dichtheid kennen, en waar ze nauwelijks voorkomen. Aan de hand van de ecologie van deze soort zal dit patroon ongetwijfeld te verklaren zijn. De witte zones bevatten geen geschikt habitat (Bron: INBO).

Geslachts- en leeftijdsverdeling

De ene populatie is de andere niet, bij startende populaties zullen er relatief veel jonge dieren zijn. De populatie is klein vergeleken met de draagkracht van het habitat, dat betekent over het algemeen grotere nesten en meer overleving van de jonge dieren. Hetzelfde doet zich voor bij zware predatie of bejaging. De populatie blijft laag en het overleven van de jongen is relatief hoog. Eenmaal de populatie gevestigd is en alle plekjes zijn opgevuld, zal de gemiddelde leeftijd toenemen. Zelden zijn er accurate cijfers beschikbaar, maar in geval jachtwild of soorten waar de leeftijd wat duidelijker is, is het soms wel mogelijk zoals onderstaand voorbeeld laat zien. De geslachtsverdeling is de verhouding tussen vrouwelijke en mannelijke individuen. Bij de meeste soorten is dit 1:1, als dit dan afwijkt is er iets aan de hand. Op onderstaande figuur krijg je drie mogelijke leeftijdsverdelingen van Wild Zwijn, vergeleken met een gemiddelde verdeling bij Ree. Meteen valt op dat bij het Wilde zwijn de aantallen jonge dieren veel hoger liggen dan bij een normale Reeënpopulatie. Dat is normaal, Reeën hebben een trage voortplanting, met 1-2 jongen per jaar. De verhouding tussen jongen en oude dieren is omgekeerd van Wild Zwijn, dat 4-6 jongen per worp kan hebben en zich ook op veel jongere leeftijd kan voortplanten (Bron: Inbo:Jim Casaer).

Genetische samenstelling

Zijn alle individuen familie van elkaar, of is er voldoende genetische variatie in de populatie? Vooral een vraag die gesteld wordt bij relatief kleine populaties die geïsoleerd zijn. Indien er weinig variatie is, loert het gevaar van inteelt om de hoek. De kans dat de populatie overleeft is dan vrij klein. Ook grotere populaties kunnen een kleine variatie kennen, ze zijn dan door een flessenhals of bottleneck gegaan. Van de oorspronkelijke populatie bleven er slechts een paar over, alle nakomelingen hebben dus dezelfde voorouders. De oorspronkelijke genetische variabiliteit is verkleind (Bron: Studyblue.com).

Populaties en getallen

Probeer het juiste antwoord op de volgende vragen op te zoeken op het internet voor je een antwoord geeft.