Manueel opmeten
Er zijn drie manieren om peilbuizen en piëzometers op te meten. Degene met de laagste investeringskost is de manuele. Om in aanmerking te komen voor subsidies moet minstens elke 14 dagen gemeten worden, maar meer is beter. Dit volstaat om bijvoorbeeld GLG en GHG (gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand) te berekenen. Uit onderzoek blijkt dat dagelijkse metingen waardevoller zijn, maar dat is enkel mogelijk als geautomatiseerd wordt gemeten. Dan is het berekenen van jaarlijkse hoogste en laagste grondwaterstand en het effect van bemalingen en neerslag beter in te schatten.
Verdere nadelen van de manuele metingen zijn onderbrekingen omdat het terrein ontoegankelijk is of de opmeter ziek en fouten in het noteren en invoeren.
Enkele manieren om manueel te meten zijn
- Het peilklokje. Wanneer het klokje in aanraking komt met het grondwater, klinkt een ploppend geluid. Vervolgens wordt de grondwaterstandsdiepte afgelezen van de meetband, waarbij de bovenkant van de desbetreffende peilbuis maatgevend is. Weinig storingen te verwachten maar vrij arbeidsintensief. Ook moet het stil zijn, dus niet naast een drukke weg.
- Hydropiep of electronisch klokje: Hierbij is de meetband voorzien van een elektrode. Zodra de elektrode in aanraking komt met het grondwater, verschijnt een licht- en/of geluidssignaal. Evenals bij het analoge peilklokje wordt de grondwaterstandsdiepte vervolgens afgelezen op het meetlint ter hoogte van de bovenrand van de peilbuis. Voordeel is hier dat omgevingsgeluid minder een rol speelt. Ook kan veel dieper gemeten worden, omdat het geluid bovenaan wordt gemaakt. De contacten van de electrodes moeten wel proper gehouden worden.
De tweede manier zijn drukmeters of divers. Deze worden in de peilbuis neergelaten en meten de waterdruk. Indien het opvolgen van de waterstand verplicht is, moet er dagelijks minstens één meting gebeuren. In de praktijk zal dit meer zijn. Zo is tweemaal daags standaard en in gebieden met veranderlijke grondwatertafels kan het zelfs elk uur nodig zijn. Deze methode is tegenwoordig standaard bij het opmeten van peilbuizen en piëzometers.
Het voordeel van de drukopnemer is een betrouwbare automatische registratie met een ruime variatie in meetfrequentie (0,5 sec – 3 weken). Het nadeel zijn de investeringskosten, maar die verdienen zich relatief snel terug als niet met vrijwilligers kan worden gewerkt of de frequentie van metingen hoger moet liggen dan om de 14 dagen.
Nog een nadeel, de gegevens kunnen niet meer in een eenvoudig programma beheerd worden, maar is specifieke software nodig om de grote datahoeveelheden te kunnen verwerken. Bovendien moeten de metingen worden gecompenseerd voor de veranderingen in luchtdruk. Er bestaan echter drukmeters die dat zelf doen.
Voorbeelden zijn drukopmeters van Keller, Baro en Diver.
De derde manier zijn systemen die bovenop de peilbuis worden aangebracht en de waterdiepte meten door middel van sonar. Ook hier geldt een minimum van eenmaal per dag een meting te programmeren, maar het kan als beheerder nuttig zijn dat meer te doen. Het voordeel van dit systeem is dat de resultaten achteraf niet moeten aangepast worden aan schommelingen in luchtdruk. Omdat het systeem zich boven het maaiveld bevindt is zelf het doorsturen van gegevens mogelijk via een SIM-kaart. Nadeel is wel de diefstalgevoeligheid en de prijs. Bovendien werkt dit systeem maar goed als het waterniveau niet te hoog komt.
Een voorbeeld is de Levellog.