Zo lang water een minimale stroomsnelheid heeft, wordt meer materiaal meegevoerd dan afgezet. Bij stilstaand of heel traag stromend water zal materiaal dat van hogerop is meegevoerd de bodem bedekken. Fijne slibdeeltjes, klei, dode waterplanten, uitwerpselen van vissen, dode eencellige algen, inwaaiend stof en bladeren stapelen zich op. Aangezien de bodem van stilstaand of traag stromend water meestal zeer zuurstofarm is door een gebrek aan menging met de bovenliggende waterkolom, zal het organisch materiaal daar zeer traag verteren. Snelle vertering gebeurt immers door aerobe micro-organismen (zij die zuurstof nodig hebben). Zonder zuurstof kan vertering ook (anaëroob, met vorming van methaangas), maar dat gaat heel traag. Het materiaal stapelt zich op en de sliblaag wordt steeds dikker.
Tegelijkertijd vindt een tweede proces plaats. Een aantal oeverplanten zijn in staat om via wortelstokken een mat op het water te leggen om hun eigen habitat uit te breiden. Waterdrieblad, Slangenwortel, Wateraardbei zijn in staat een wateroppervlak dicht te groeien. Ze vormen drijfzomen of kraggen, die kunnen losscheuren en drijftillen vormen. Drijftillen kunnen ook ontstaan op massa’s drijvende waterplanten als Krabbenscheer.
Voedselarme drijftillen en -zomen zijn pareltjes van biodiversiteit en zijn zelfs Europees beschermd (type 7140: Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties)
Helaas zijn tegenwoordig op een aantal plaatsen exotische waterplanten als Parelvederkruid, Waterteunisbloem, Watercrassula en Grote waternavel verantwoordelijk voor het snel dichtgroeien van open water. In tegenstelling tot het proces met inheemse soorten, waarbij de mat veelal samengesteld is uit veel en zeldzame soorten, zullen de matten van de exotische soorten bijna steeds uit een enkele soort bestaan en tegelijkertijd het onderwaterleven verstikken.
Hoe dan ook, verlanding heeft tot gevolg dat stilstaand water steeds zal overgaan naar een moerassituatie en uiteindelijk een broekbos op venige bodem. Dat veenpakket bouwt zich steeds meer op, tot het zo dik geworden is dat het maaiveld boven het bereik van het grondwater gekomen is. Op dat moment verandert de situatie sterk en spreken we van regenwatergevoed hoogveen, dat (zeer) arm is aan voedingstoffen en vrij zuur. De planten die hierin leven hebben niks meer te maken met het relatief rijke laagveen.