Bomen bewaren hun jeugd

Jonge bomen hebben vaak andere eigenschappen dan volwassen exemplaren. Denk bijvoorbeeld aan de bladeren van hulst, met stekelige bladeren onderaan, maar gave bladeren bovenaan. Doorgaans zijn deze verschillen geëvolueerd om zich te beschermen tegen vraat: onder de vraathoogte krijg je takken met juveniele eigenschappen (stekels, kurklijsten, ...), daarboven takken met adulte eigenschappen. Dat kan zich uiten op verschillende manieren: zichtbare morfologische verschillen (bv. stekels, bladvorm, kurklijsten, ...), verschillen in bloei en zaadvorming en verschillen in stekbaarheid. Die drie juveniele fases verlopen niet noodzakelijk parallel: bij fijnspar gaat de stekbaarheid verloren na 5 - 10 jaar, terwijl de boom pas na 20 jaar begint te bloeien. Ook binnen een soort kunnen verschillen aanwezig zijn. Zo bloeien sommige populaties zwarte elzen heel vroeg, maar hebben ze een eerder struikachtige groeivorm, terwijl andere populaties sterk in de hoogte groeien en pas laat bloeien. Deze kennis kan bijvoorbeeld toegepast worden bij de selectie van plantgoed of de aanleg van zaadboomgaarden van autochtoon plantgoed: klonen die vroeg en overvloedig bloeien, hebben mogelijk niet de gewenste groeivorm om in bossen aan te planten.