Klein kruiskruid is een lage, vlezige, eenjarige plant, die het hele jaar door bloeiend te vinden is. Het blad is langwerpig, veervormig gespleten met getande slippen en een iets omgerolde rand. Zowel van de binnenste als van de buitenste omwindselkrans van de hoofdjes hebben de blaadjes een zwartachtige top. Klein kruiskruid komt voor op verstoorde bodems.
Klein kruiskruid is afkomstig uit Europa, waar de soort overal, behalve in het hoge Noorden, voorkomt. Daarnaast komt ze voor in Noordwest-Azië en Noord-Afrika. Ze wordt verspreid aangetroffen in heel Azië. Ze is ingeburgerd in Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland, Ethiopië en Zuid-Afrika, zodat ze thans een kosmopoliet van de gematigde streken genoemd kan worden. In België komt ze overal voor, maar ze is toch iets minder talrijk in de Ardennen en de Kempen.
In Vlaanderen is klein kruiskruid uiterst algemeen. Er is geen verandering in de verspreiding vastgesteld in vergelijking met de eerste karteerperiode.
Klein kruiskruid is een lage tot zeer lage, zelden middelhoge, enigszins vlezige, eenjarige plant, die het hele jaar door bloeiend te vinden is. Per jaar kunnen verscheidene generaties van deze soort optreden. De mate van beharing wisselt nogal; vaak vertonen de stengels of althans de bloeiwijze-assen een spinragachtige bekleding, terwijl de bladeren weinig of niet behaard en aan de bovenkant glanzend donkergroen zijn. Gewoonlijk is het blad langwerpig, veervormig gespleten, gekroesd, met getande slippen en een iets omgerolde rand. De tandjes zijn enigszins stekelig, maar minder dan bij Oostelijk kruiskruid. De onderste bladeren zijn naar de voet steelvormig versmald; de bovenste zijn zittend en al of niet stengelomvattend. Kiemplanten dragen een paar ongedeelde, verwijderd getande, ovale bladeren, maar die zijn bij de bloei allang vergaan. De tuilen bevatten meestal slechts enkele hoofdjes. Het omwindsel is ongeveer tweemaal zo hoog als breed. Zowel van de binnenste als van de buitenste omwindselkrans hebben de blaadjes een zwartachtige top. De buitenkrans bevat meer blaadjes dan bij Kleverig en Boskruiskruid (minstens acht, vaak ongeveer zestien). Door het gewoonlijk ontbreken van straalbloemen in combinatie met een hoog en zwart gevlekt omwindsel is Klein kruiskruid gemakkelijk van andere Kruiskruiden te onderscheiden. De nootjes zijn aangedrukt behaard en dragen een sneeuwwitte pappus.
Klein kruiskruid, van oorsprong een Europese soort, is als cultuurvolger een kosmopoliet van de gematigde streken geworden. In Nederland behoort het tot de algemeenste plantensoorten. Klein kruiskruid heeft zich met succes in allerlei door de mens gecreëerde biotopen genesteld. Dank zij zijn korte levenscyclus kan het tot voortplanting komen op plekken die regelmatig op de schop gaan. Het neemt met een kleine hoeveelheid substraat genoegen, zodat het bijvoorbeeld in aarden voegen tussen de stenen van bestratingen en beschoeiingen kan groeien. Als zelfbestuiver is het niet van insecten afhankelijk. Met zijn vlezigheid is het goed tegen droogte en niet te strenge vorst bestand.
Vooral in Engeland is nogal wat onderzoek aan Klein kruiskruid gedaan; daarbij is onder meer het volgende gebleken. 's Zomers gerijpte nootjes kunnen in meerderheid zonder rustperiode direct kiemen. Nootjes die in andere jaargetijden worden gevormd, vertonen wel enige kiemrust, maar hoeven toch geen koude periode te hebben doorgemaakt alvorens te kunnen kiemen. De eerste lichting kiemplanten verschijnt in het vroege voorjaar als de temperatuur een hoogte van ongeveer 100 C heeft bereikt. Later lijkt vooral regenval na een warme, droge periode tot massale kieming van Klein kruiskruid te kunnen leiden. Nootjes die een half jaar in de grond hebben gelegen, kunnen kiemen zodra ze door bodembewerking aan de oppervlakte worden gebracht. Hoe snel en hoe fors een plant zich ontwikkelt, wordt voor een groot deel door de voedselrijkdom van de grond bepaald. In bepaalde biotopen, onder meer in de duinen, treden echter populaties op die een relatief lage groeisnelheid en geringe stengelhoogte als erfelijk bepaalde eigenschappen hebben. Verder blijkt Klein kruiskruid in milieus waarin hoge concentraties aan keukenzout of lood optreden, zoals kanten van autowegen, aanpassingen aan deze omstandigheden te kunnen ontwikkelen.
Buiten de duinen lijkt bodemverstoring de voornaamste voorwaarde voor het optreden van deze plant te zijn. Verder moet de standplaats open en zonnig en de bodem humushoudend, niet nat en niet te zuur zijn. De meest gebruikelijke standplaatsen zijn open bermen, perken, moestuinen, hakvruchtakkers, weg- en stoepranden, stortterreinen en nieuwe dijktaluds. Klein kruiskruid wordt hier vergezeld door andere planten met een korte levenscyclus die in alle of de meeste maanden van het jaar in bloei te vinden zijn: Straatgras (Poa annua), Vogelmuur (Stellaria media) en Gewoon herderstasje (Capsella bursapastoris). In de fruit- en de bollenteelt en tussen gekweekte Composieten is het een lastig en moeilijk te bestrijden onkruid.
Een natuurlijke standplaats heeft Klein kruiskruid in de duinen, waar het met andere kleine, meest eenjarige vaatplanten en enkele mossoorten op open hellingen, vooral op zuidhellingen dicht achter de zeereep groeit. Behalve dat hier geen bodembewerking plaatsvindt, is het substraat ook veel humus- en voedselarmer dan op de groeiplaatsen in het cultuurlandschap. Veelal gaat het om plekken die op de zeewind geëxponeerd liggen en af en toe licht overstoven worden; vaak wordt Klein kruiskruid hier vergezeld door Deens lepelblad (Cochlearia danica), wat wijst op een zekere zoutinvloed door het inwaaien van verstoven zeewater. Andere metgezellen op zulke duinhellingen zijn onder meer Groot duinsterretje (Tortula ruralis var. ruraliformis), Ruw vergeet-mij-nietje (Myosotis ramosissima), Kandelaartje (Saxifraga tridactylites), Muurpeper (Sedum acre) en Smal fakkelgras (Koeleria macrantha). Een verbindend element tussen deze natuurlijke en de 'cultuurlijke' vegetaties met Klein kruiskruid wordt gevormd door Zachte ooievaarsbek (Geranium molle), Veldereprijs (Veronica arvensis) en Vroegeling (Erophila verna). Op overzande takken van Vlier (Sambucus nigra) in kreupelbosjes in de zeereep brengt Klein kruiskruid het in de regel niet verder dan het jonge rozetstadium. Op de grond in zulke Vlierbosjes kan het vroeg in het jaar echter in bloei komen - vrijwel het enige optreden van Klein kruiskruid als bosplant in onze streken. Verder komt het in de zeereep ook dikwijls voor tussen Helm (Ammophila arenaria), vooral boven op het duin. In diverse West-Europese kuststreken wordt in de duinen dikwijls een vorm met straalbloemen aangetroffen, die wel als een aparte variëteit (of zelfs ondersoort) wordt beschouwd (S. vulgaris var./subsp. denticulatus). In Nederlandse duingebieden zijn echter, voor zover bekend, tot dusver alleen straalbloemloze exemplaren van Klein kruiskruid gevonden.
Wel worden in het binnenland soms planten aangetroffen waarvan de hoofdjes straalbloemen bevatten (meestal ongeveer acht). Deze worden wel aangeduid als Senecio vulgaris var. hibernicus. De veronderstelling is geuit dat deze vorm is ontstaan door bastaardering van Klein en Glanzend kruiskruid (S. squalidus), gevolgd door terugkruising van de bastaard met Klein kruiskruid. Zeker is dit niet; ook mutatie - plotselinge verandering in de erfelijke eigenschappen - vormt een mogelijke oorzaak. Opmerkelijk is wel dat in Engeland, waar Glanzend kruiskruid als neofiet een vaste plaats in de flora verworven heeft, ook de stralende vorm van Klein kruiskruid vrij veel voorkomt. In Nederland is deze variëteit voornamelijk in Zuiden Midden-Limburg aangetroffen, verder op enige plaatsen in Gelderland en Noord- en Zuid-Holland; het meest op en nabij spoorwegemplacementen en verder in open wegbermen.
Een uit Australië afkomstige roestzwam die in onze streken voornamelijk op Klein kruiskruid parasiteert, is Puccinia lagenophorae. Deze is in 1961 voor het eerst in Europa aangetroffen en heeft zich sindsdien snel uitgebreid; ook in Nederland is zij inmiddels van verscheidene plaatsen bekend. Een aantasting door deze roest is op zichzelf niet dodelijk, maar geparasiteerde planten kunnen vervolgens ook worden geïnfecteerd door de Grauwe schimmel (Botrytis cinerea), die in onaangetaste planten niet kan binnendringen. En een gecombineerde infectie door beide schimmels blijkt onverbiddelijk tot een voortijdige dood van Klein kruiskruid te leiden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Klein kruiskruid is een eenjarige pionier die zo goed als het hele jaar door kiemt, groeit, bloeit en zaden vormt. Die eigenschap, samen met de korte levenscyclus en het feit dat het een zelfbestuiver is, stelt klein kruiskruid in staat om snel vruchtbare, niet beschaduwde verstoorde plekken te koloniseren. Een plant kan op zes weken tijd rijpe zaden vormen en heeft gemiddeld meer dan duizend zaden per plant. Klein kruiskruid is een opportunistische cultuurvolger en is dan ook een zeer algemeen onkruid in tuinen en akkers. De soort komt ook voor tussen straatstenen, op verharde terreinen of op sterk verweerde muren. Ze gedijt op verstoorde plaatsen, op alle bodemtypes (behalve op zeer zure bodems) en zowel in droge als in vochtige omstandigheden. Sommige rassen zijn herbicideof loodresistent, andere zijn zouttolerant.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.