De Otter is een echte viseter en bewoont een grote verscheidenheid aan waterrijke gebieden, zoals rivier- en beeksystemen, sloten en vijvers, laagveengebieden en natte valleigraslanden. Als middelgrote, territoriale roofdieren gebruiken Otters uitgestrekte individuele leefgebieden – voor één mannetje gaat het dan bijvoorbeeld over 20 kilometer oeverlengte met bijbehorend hinterland.
Het leefgebied van een vrouwtje heeft een doorsnede van ongeveer 7km, van een mannetje is de oppervlakte viermaal zo groot. In Nederland zijn sinds 2002 dieren geherintroduceerd, met succes tot op zekere hoogte. Hoewel de dieren vrij goed overleven, is de sterfte door verkeer groot en inteelt een permanente dreiging.
Na een paar decennia van onduidelijkheid, worden er sinds enkele jaren met zekerheid weer otters gesignaleerd in Vlaanderen. Dankzij projecten zoals het Sigmaplan zagen we op specifieke plekken in de Scheldevallei een spectaculaire terugkomst van typische rivier natuur. Daar profiteert de otter nu mee van, maar meer inspanningen zijn nodig om de soort alle kansen te geven. Een nieuwe studie van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), de Universiteit Antwerpen en WWF, legt de vinger op de wonde: beperkte en vervuilde vispopulaties in de Schelde samen met te beperkte en te versnipperd habitat blijven de pijnpunten. Door een aantal knelpunten weg te werken kan het leefgebied van de otter aanzienlijk uitbreiden.
Sinds de jaren ’80 was nergens nog een plaats in Vlaanderen bekend waar de otter met zekerheid voorkwam. Sinds 2014 zijn er op regelmatige basis terug waarnemingen van otter in de Scheldevallei. Een nieuwe studie, uitgevoerd door het INBO en de Universiteit van Antwerpen voor WWF, identificeerde er 40 km² prima otterhabitat. Daarnaast is er nog een extra potentieel voor een gebied van 20km² mits de nodige inspanningen. Een populatiekern van otters bestaat uit ongeveer 10 individuen, waarvoor ongeveer 100 km² geschikt habitat nodig is.
De Otter vereist uitgestrekte waterrijke gebieden met een goede waterkwaliteit en een variatie aan structuurrijke oevers en oeverzones. Het creëren en/of herstellen van dergelijke gebieden is noodzakelijk om stabiele populaties te kunnen opbouwen. Bijzondere aandacht dient ook te gaan naar aanleg van otterpassages onder drukke wegen. De mortaliteit via het verkeer blijkt immers één van de grootste problemen te zijn voor succesvolle hervestiging van de soort.
De Otter is een grote marterachtige met een kop-romplengte van 60 tot 95 cm, en opvallend zware, tot 50 cm lange, kegelvormige staart. Volwassen dieren wegen 10 à 12 kg. Met de relatief korte voor- en achterpoten bewegen ze zich eerder onhandig voort op het land, maar ze zijn met hun gestroomlijnde vorm, kleine oren en zwemvliezen tussen de tenen zeer goed aangepast aan het leven in het water. Bij vluchtige waarnemingen in het water is verwisseling mogelijk met Amerikaanse nerts, Bever, Beverrat of Muskusrat.
De Otter kwam vroeger in heel Europa voor, maar de soort is inmiddels verdwenen in grote delen van Noorwegen en Zweden, Nederland (recent opnieuw uitgezet), West-Duitsland, Zwitserland, Noord-Italië en Noord-Frankrijk. Tot in het begin van de 20ste eeuw werden ook in vrijwel heel Vlaanderen Otters aangetroffen, maar nadien is het dier bij ons uitgestorven. Rond 2010 waren er weer wat waarnemingen in de streek van de Grensmaas en de IJzervallei. Recenter (2020-2023) lijkt er zich toch een kleine populatie te ontwikkelen in de Scheldevallei tussen Gent en Antwerpen en Mechelen/Willebroek.
De Otter bewoont een grote verscheidenheid aan waterrijke gebieden, zoals rivier- en beeksystemen, sloten en vijvers, laagveengebieden en natte valleigraslanden. Als middelgrote, territoriale roofdieren gebruiken Otters uitgestrekte individuele leefgebieden – voor één mannetje gaat het dan bijvoorbeeld over 20 kilometer oeverlengte met bijbehorend hinterland. Het schaalniveau van de mogelijke terreinmaatregelen moet daarom ook vanuit dat perspectief benaderd worden. Dat betekent enerzijds dat essentiële habitatkenmerken niet overal en over de gehele oppervlakte aanwezig moeten zijn, maar dat afwisseling met minder gunstige zones het best aanvaardbaar is. Anderzijds is het zo dat deze gunstige habitatkenmerken voldoende ruimtelijk gespreid en over de volledige oppervlakte moeten aanwezig zijn. Het leefgebied van de Otter bestaat uit de relatief smalle strook aan beide zijden van de grenszone tussen water en land. Als waterpartij komen zowel grote rivieren met hun zijlopen (met inbegrip van middelgrote beken) in aanmerking als kanalen, moerassen, vijvers en meren. De kwaliteit van die waters moet goed zijn, zodat er een ruim visbestand in aanwezig kan zijn dat als stapelvoedsel fungeert. De bejaagde vissen worden spoedig extra alert, waardoor het vangstsucces lokaal snel afneemt. Otters zijn daarom genoodzaakt zich regelmatig over grote afstanden te verplaatsen naar telkens weer andere gunstige jachtlocaties binnen hun territorium, dat bijgevolg zeer uitgestrekt moet zijn. Daarnaast moet ook de aanpalende landbiotoop aan de nodige kwaliteitseisen voldoen, vooral op het vlak van dekking en rust. Otters zijn meestal nachtactieve dieren, die overdag in een schuilplaats rusten. Voor een middelgroot zoogdier, dat eeuwenlang fel vervolgd is geweest en dus zeer mensenschuw is, betekent dat de aanwezigheid van structuurrijke oevers, alsook dichte, middelhoge vegetaties (rietkraag, zeggenruigte, braamstruweel, moerasbos…) over een behoorlijke oppervlakte en met een regelmatige spreiding. Vooral dat laatste is van belang aangezien de meeste leefgebieden lijnvormig (rivieren) zijn en de dieren op hun voedseltochten zowat dagelijks grote afstanden afleggen. De sociale organisatie van de Otter is gebaseerd op de voor marterachtigen groepseigen territorialiteit, maar lijkt tot op zekere hoogte ook beïnvloed te zijn door het biotooptype. Door het lijnvormige karakter van de biotoop wordt de confrontatie met soortgenoten algauw onvermijdelijk en treedt er dus meer onderlinge tolerantie op in de vorm van een soort ‘groepsterritorium’. Dat neemt niet weg dat de dieren binnen zo’n territorium solitair leven – met uitzondering van een moeder met jongen. In die risicovolle levensfase wordt de confrontatie met soortgenoten vermeden: voor de geboorte (die gedurende het hele jaar kan plaatsvinden) trekt het vrouwtje meestal een eind landinwaarts. Die uitwijking maakt haar en haar jongen echter kwetsbaar voor vijanden (mens, hond) en verkeer. De moeder verplaatst de jongen regelmatig tussen verschillende schuilplaatsen.
In Vlaanderen heeft de soort een erg spectaculaire achteruitgang gekend tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw. Er zijn meerdere oorzaken. Initieel was er een fanatieke uitroeiingscampagne, waarbij premies werden uitgereikt voor elke dode Otter. Later kwamen daarbij: toenemende watervervuiling, het verlies aan geschikte biotopen, fragmentatie van de leefgebieden door aanleg van wegen en andere barrières en toenemende verstoring (bv. door watergebonden recreatie, beekruimingen, bebouwing). De Otter staat aan de top van de voedselketen, waardoor mogelijke accumulatie van PCBs en aanverwante contaminanten, die veelvuldig in Paling (de hoofdvoedselbron) zijn vastgesteld, tot bijkomende mortaliteit en verminderde vruchtbaarheid heeft geleid.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.