Bestandsschade
Bij een kaalkap is deze schadevorm niet relevant. Bij selectieve kappingen is het meestal onvermijdelijk dat enkele percenten van de blijvende bomen beschadigd worden: uitgebroken zware takken...
Bij de oogst van kaprijpe bomen in ongelijkvormige bestanden, moet de bosbeheerder bij het markeren van de kapping rekening houden met het valtraject van de grote bomen. Het kan dan nodig zijn om ook bomen in de nevenetage te markeren voor velling om de exploitatie technisch mogelijk te maken. Zo kunnen waardedragers in de nevenetage ontzien worden.
Soms wordt er voor gekozen om de kruin van bomen te verwijderen voor de velling. Hierdoor kunnen jonge bomen in het valtraject van een kaprijpe boom gespaard worden. Meestal wordt er staande ontkruind om velschade aan de waardevolle boomstam te voorkomen.
Een typisch voorbeeld voor de Lage Landen is de exploitatie van kaprijpe populieren met behoud van welgevormde bomen in de neven- en onderetage. Verschillende factoren bepalen daarbij hoeveel bomen in de nevenetage kunnen behouden worden, o.a. de perceelsgrootte en de ontsluiting.
Bij de gemechaniseerde velling met een harvester, bijvoorbeeld dennen boven spontaan ingegroeide eiken, kunnen jonge bomen beschadigd geraken als de velrichting niet goed kan gestuurd worden. Een goede boombeoordeling is moeilijker van op enkele meters afstand vanuit de harvestercabine, dan van op de grond bij de stamvoet. Ook het bijtrekken van bomen met hun volledige kruin kan een schadefactor zijn.