De Kleine mantelmeeuw is iets kleiner en slanker dan de Zilvermeeuw. Bij volwassen vogels zijn de bovendelen zwartgrijs, de vleugeltoppen grotendeels zwart en de poten geel. De snavel is geel met een rode vlek op de ondersnavel; de iris is geel. Jonge vogels zijn tijdens hun eerste levensjaar overwegend donkerbruin (donkerder dan jonge Zilvermeeuwen). De staart is grotendeels zwart (bredere en zwartere staartband dan Zilvermeeuw) en de stuit is wit, met een aantal donkerbruine vlekken. De iris en snavel zijn donker; de poten roze. In de daaropvolgende onvolwassen kleden worden de bruine veren geleidelijk vervangen door donkergrijze en witte. Het adulte kleed wordt verkregen na 4 à 5 jaar.
Een belangrijke beheermaatregel is het voorzien van zandige, schaars begroeide terreinen met voldoende rust aan de kust. Slaap- en hoogwatervluchtplaatsen moeten worden gevrijwaard van verstoring.
Een belangrijke beheermaatregel is het voorzien van zandige, schaars begroeide terreinen met voldoende rust aan de kust. Slaap- en hoogwatervluchtplaatsen moeten worden gevrijwaard van verstoring.
Leefgebied en trend
De Kleine mantelmeeuw is iets kleiner en slanker dan de Zilvermeeuw. Bij volwassen vogels zijn de bovendelen zwartgrijs, de vleugeltoppen grotendeels zwart en de poten geel. De snavel is geel met een rode vlek op de ondersnavel; de iris is geel. Jonge vogels zijn tijdens hun eerste levensjaar overwegend donkerbruin (donkerder dan jonge Zilvermeeuwen). De staart is grotendeels zwart (bredere en zwartere staartband dan Zilvermeeuw) en de stuit is wit, met een aantal donkerbruine vlekken. De iris en snavel zijn donker; de poten roze. In de daaropvolgende onvolwassen kleden worden de bruine veren geleidelijk vervangen door donkergrijze en witte. Het adulte kleed wordt verkregen na 4 à 5 jaar. Het populatieverloop van de Kleine Mantelmeeuw vertoont grote overeenkomsten met dat van Zilvermeeuw, maar er zijn ook belangrijke verschillen. De toename van het aantal Kleine Mantelmeeuwen startte wat later en ging veel sneller dan bij Zilvermeeuw. Die sterke toename werd grotendeels bepaald door immigratie naar Zeebrugge vanuit Nederlandse en Engelse kolonies en in een latere fase ook door de aanwas van “eigen” jonge vogels. Rond 2002 stabiliseerde de Zeebrugse populatie rond de 4000 à 4500 paar. Ook in Oostende ontstond een populatie die veel trager groeide naar 411 paar in 2010. In 2013 stortte de grondbroedende populatie in Zeebrugge in elkaar door de komst van de vos. Een deel van de broedvogels reageerde daarop door op de vosvrije bedrijvenloodsen in de Zeebrugse Voorhaven te gaan broeden, een ander deel verhuisde naar Brugge, Oostende en Zedelgem, en ook wel naar andere kustgemeenten. Van een ander deel weten we dat ze naar het zuiden van Nederland, het noorden van Frankrijk en het zuiden van het Verenigd Koninkrijk zijn getrokken. Net als bij Zilvermeeuw zien we dat na 2013 de aantallen in Brugge, Oostende en Zedelgem na 2013 toenamen, maar dat de toename meer in het binnenland eerder beperkt bleef. Dit komt doordat de toename van de kolonie in Antwerpen gerelateerd is aan immigratie vanuit het Nederlandse Land van Saeftinghe waar maar heel weinig Kleine Mantelmeeuwen broedden.
In 2018 broedden er naar schatting 2966 paar in Vlaanderen. Mogelijk zijn de werkelijke aantallen net als bij de Zilvermeeuw wat hoger omdat de soort alsmaar vaker op moeilijk toegankelijke plaatsen broedt waar de nesten onopgemerkt kunnen blijven. Tot 2014 broedde minder dan 12% van de Vlaamse populatie op daken van gebouwen, maar sinds 2014 is dat toegenomen naar 72% in 2017. In 2018 broedden er 1390 paar in de haven van Zeebrugge, 739 in Oostende, 158 in Brugge, 200 in Zedelgem, 153 verspreid over de rest van West-Vlaanderen, 250 in en rond Gent, 69 in Antwerpen, 3 in Beveren en 3 in Limburg. In 2018 werd de Nederlandse broedpopulatie geraamd op 80.000 tot 85.000 paar. Daarmee lijkt de soort al enkele jaren over haar hoogtepunt heen, na een steile toename tussen midden de jaren 1970 en begin van deze eeuw. Tijdens de atlasperiode 2013-2015 kwamen bij onze noorderburen nog 100.000 tot 110.000 paar tot broeden. De recente afname -vooral aan de Waddenzee- wordt er in verband gebracht met een verminderd voedselaanbod door veranderingen in het visserijbeleid op de Noordzee, waarbij bijvangsten op vissersboten steeds meer aan banden wordt gelegd.
De broedhabitat is vergelijkbaar met die van Zilvermeeuw - beide soorten komen immers vaak in gemengde kolonies voor - maar ruwe, rotsige en sterk begroeide terreinen zijn iets minder in trek. Ook kunstmatige broedplaatsen zoals opspuitterreinen en daken van gebouwen worden vlot in gebruik genomen. In het broedseizoen zoekt deze meeuwensoort haar voedsel in de Noordzee, tot wel 60 à 100 kilometer vanaf de broedkolonie. Daar vissen ze op kleine vissoorten die vlak onder het wateroppervlak zwemmen. Vaak vliegen ze achter vissersboten waar ze foerageren op overboord gegooid voedsel, zoals bijvangsten en visresten. Buiten het broedseizoen wordt de soort veelal aangetroffen op het strand, in landbouwgebieden (weiden en akkers) en op zee.
Broedvogel/doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden).
Rode Lijst | POP-VL | KT-VL | LT-VL | KT-BEL | LT-BEL | Trend Europa |
Bijna in gevaar | 1500-4000 | Afname | Toename | - | - | NS |
Broedende vogels worden vooral bedreigd door landpredatoren. Omdat de belangrijkste broedkolonies gevestigd zijn op (tijdelijk) braakliggende terreinen in havengebieden, is habitatverlies ook een reële bedreiging. De soort is ook gevoelig voor verstoring van de slaap- en hoogwatervluchtplaatsen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.