Graslandbeheer

Graslandbeheer (leerstof in cursus natuurmanagement)

Om in Vlaanderen grasland in stand te houden is over de loop van jaren een vorm van beheer noodzakelijk. Dit komt in de praktijk neer op maaien, begrazen of een combinatie van beide.
Schotse hooglander op Heischraal grasland (Willy Verbeke)

maaien

Maaien wordt traditioneel gedaan om hooi te produceren als wintervoer voor het vee. In natuurbeheer wordt ook gemaaid oprukkende kleine boompjes te bestrijden, in groenbeheer worden sportterreinen en gazons gemaaid. Er zijn tal van maaimachines ontwikkeld voor de diverse terreinen en beheerdoelstellingen. Elk grasland kan gemaaid worden. Het komt erop aan de juiste machine te vinden en de prijs te betalen (in geld, werkuren), want systemen voor moeilijke terreinen (drassig, hellend, …) werken in de regel veel trager. Landbouwers gebruiken graag schijvenmaaiers en trommelmaaiers op gewone landbouwtrekkers omwille van de robuustheid, het hoge rendement en de hooiproductie. Bermbeheerders gebruiken vaak klepelmaaiers omwille van de ongevoeligheid voor zwerfvuil en het hoge rendement, maar hooi kan je er niet mee maken en voor de fauna is dit zonder twijfel een vernietigende machine. In tuinen en parken worden meestal kleinere cirkelmaaiers ingezet, die het gras eveneens tot kleinere stukjes verkleinen. In het natuurbeheer worden ook wel de messenbalk, de bosmaaier en zelfs de handzeis ingezet om fijn en op maat te kunnen werken. Een te hoge bodemdruk van de machines (maar ook van mensen en grazers) zorgt voor bodemverdichting, spoorvorming en sterfte bij bodemdieren (bv. ingegraven poppen van insecten). Dit kan vermeden worden door het aantal interventies te minimaliseren, lichte machines te gebruiken, een lage bandenspanning, brede banden, dubbele banden of zelfs het gebruik van rupsvoertuigen. Maaien geeft een homogener resultaat dan begrazing, wat in het natuurbeheer eerder een nadeel is, maar houdt anderzijds de opslag van houtige planten wel volledig tegen. Met maaien kan men heel specifiek plaatsgericht werken om bepaalde vegetaties in stand te houden. Dit kunnen hooilandvegetaties zijn, maar bv. ook korte gazons. Als men maait en het maaisel afvoert zonder te bemesten, gaat men op de duur de bodem verschralen, wat een effect heeft op de vegetatiesamenstelling.

Begrazen

Begrazing is in het Vlaamse landschap reeds veel langer aanwezig dan maaiwerktuigen, maar de oeros, de wisent en het wilde paard (tarpan) zijn reeds lang bij ons uitgestorven. Het ree is weliswaar wild, maar eerder een “snoeier” (browser) van houtige gewassen, dan een beheerder van grasland. De Vlaamse graslanden worden in de eerste plaats begraasd door runderen. Tot voor enkele tientallen jaren waren er vooral lokale dubbeldoelrassen, die redelijk wat melk produceerden, maar ook voor het vlees werden gehouden. Nu is het aantal courant gehouden rassen globaal genomen verminderd en is er meer specialisatie. De standaard melkkoe behoort tot het ras Holstein en enkele rassen zoals Belgian blue en Limousin worden voor het vlees gehouden. In het natuurbeheer worden zelfredzame rassen gehouden die de winterkou moeiteloos buiten trotseren en zelfstandig kunnen afkalven. In heel wat natuurgebieden zijn uit Schotland afkomstige runderrassen aanwezig : Galloway, Schotse hooglander en Aberdeen Angus. Ook bij de paarden zijn enkele rassen populair : de Shetlandpony en de Konik, die nog het dichtst bij de wilde tarpan zit. Op de schraalste terreinen wordt de voorkeur gegeven aan schapen, terwijl ezels en geiten weinig gebruikt worden. De regelgeving voor grazers in natuurgebieden is in Vlaanderen dezelfde als voor de veehouderij in de landbouw. Zo moeten runderen, schapen en geiten oormerken dragen en zijn een aantal veterinaire onderzoeken verplicht. De meeste begraasde natuurgebieden worden beheerd in samenwerking met lokale landbouwers door middel van concessies, gebruiksovereenkomsten of de traditionele landbouwpacht. Op veel plaatsen wordt de begrazingsdruk begrensd en dit wordt gewoonlijk uitgedrukt in grootvee-eenheden per ha of GVE. 1 GVE komt overeen met een volwassen koe of drie volwassen schapen. Bij jaarrondbegrazing zijn de dieren in alle seizoenen aanwezig binnen een vast raster. Bij seizoensbegrazing zijn ze slechts aanwezig in een bepaalde periode van enkele maanden. Meestal betreft dit nabegrazing in het najaar, waarbij in het voorjaar gemaaid wordt. Bij stootbegrazing zijn de grazers slechts enkele dagen tot enkele weken aanwezig, eventueel binnen een op maat geplaatst tijdelijk raster. Begrazing geeft meer structuur in de vegetatie dan maaien, omdat de dieren niet overal en niet alles met dezelfde intensiteit begrazen. Voor vele faunaelementen is het ook gunstiger dan maaien omdat er geen slachtoffers vallen door de maaiwerktuigen. Bijkomend is er de mest, die verwerkt wordt door een hele reeks organismen, wat de biodiversiteit en het voedselaanbod voor bv. weidevogels ten goede komt. De meeste gedomesticeerde grazers worden echter ontwormd en krijgen diergeneesmiddelen, wat een effect kan hebben op de wilde mestfauna.