Graslandfauna

Graslandfauna (leerstof in cursus natuurmanagement)

Omwille van de grote oppervlakte aan grasland zou men kunnen veronderstellen dat de gespecialiseerde graslandfauna het goed doet in het Vlaamse landschap. Dit blijkt echter niet zo; heel wat graslanddieren hebben het voor het ogenblik moeilijk in Vlaanderen, net zoals dat het geval is met een reeks typische graslandvegetaties. Diersoorten hebben er namelijk niet genoeg aan om in het grasland te verblijven. Ze moeten hun hele levenscyclus kunnen voltrekken : zich kunnen voortplanten, voedsel zoeken, beschutting vinden, nestgelegenheid, enz. Op welbepaalde momenten hebben ze dus nood aan stukken grasland en andere biotopen met zeer specifieke eigenschappen. Daar komt dan nog bij dat sommige plantenpopulaties geholpen worden door een langlevende zaadbank, een overlevingsstrategie waarover graslanddieren niet beschikken. In deze cursus wordt verder enkel aandacht besteed aan twee diergroepen als voorbeelden, omdat geen volledigheid wordt nagestreefd. Maar het is evident dat bv. ook sprinkhanen, mieren en wilde bijen zeer belangrijk zijn in graslanden. 12.5.1. Vlinders Graslanden kunnen zeer veel vlinders herbergen, zowel in aantal dieren als in soortenaantal, maar dit zomerse spektakel van vooral zandoogjes, blauwtjes en dikkopjes kan men in Vlaanderen nog slechts plaatselijk bewonderen. Er zijn vele redenen waarom vlinders ecologisch kwetsbaar zijn en op sommige ervan gaan we kort in. Vele vlinders leven van één of slechts een beperkt aantal waardplanten waarop de rupsen zich voeden. Ook het kwetsbare popstadium wordt doorgemaakt op specifieke plaatsen. De volwassen dieren hebben meestal slechts een paar dagen tot enkele weken om voedsel te zoeken (doorgaans nectar uit bloemen), een partner te vinden en eieren te leggen op een geschikte plek. Sommige plantensoorten kunnen stabiele populaties aanhouden op perceeltjes van minder dan een halve hectare, maar bij dagvlinders lukt dat niet. We spreken zelfs bij de minst eisende soorten van oppervlaktes van 2,5 à 5 ha. Geen wonder dat verschillende typische soorten van schralere graslanden zijn uitgestorven in Vlaanderen. Bij het maaien is het essentieel dat niet alles gemaaid wordt; 10 tot 25% laten staan bij elke maaibeurt zorgt ervoor dat ze steeds geschikte plekken kunnen vinden. Dit noemt men gefaseerd maaien. Over het algemeen hebben vlinders baat bij variatie in het graslandlandschap : afwisseling tussen gemaaid en ongemaaid, voedselrijker en schraler, struiken, bosranden en houtkanten. Een niet te intensieve begrazing kan ook goed werken voor graslandvlinders. De grazers zorgen dat het grasland als zodanig behouden blijft, een voordeel dat op termijn opweegt tegen een deel van de rupsen en de poppen dat slachtoffer wordt van de grazers door bv. vertrappeling. Grazers kunnen ook positief inwerken op de vegetatiestructuur door het creëren van ruigere en kortere, tot zelfs kale stukjes. Voor de Vlaamse dagvlinders werd een zeer goede rode lijst opgemaakt op basis van drie criteria : dalende populatietrend, grootte van het verspreidingsgebied (inclusief versnippering) en gemodelleerde kans op uitsterven. Dergelijke rode lijsten van bepaalde soortengroepen zijn basisinstrumenten voor het natuurbeleid om prioriteiten te bepalen bij beschermingsmaatregelen en in het beheer van gebieden. De 70 in Vlaanderen voorkomende dagvlinders komen in de volgende categorieën terecht : - 19 regionaal (in Vlaanderen) uitgestorven - 6 ernstig bedreigd - 5 bedreigd - 7 kwetsbaar - 7 bijna in gevaar - 23 momenteel niet in gevaar + 3 trekvlindersoorten 12.5.2. Weidevogels Een 28-tal vogelsoorten worden wel tot de weidevogels gerekend, maar de meest typisch en bekende zijn Grutto, Scholekster en Kievit. Ze komen vooral voor in uitgestrekte hooilandcomplexen met weinig of geen bomen noch houtkanten, waar van oudsher aan landbouw wordt gedaan. De weidevogels hebben zich aan de landbouwtechnieken weten aan te passen, maar de laatste tientallen jaren is de landbouwpraktijk dermate snel en op zo’n grote schaal veranderd dat vele soorten achteruit zijn gegaan. Volwassen weidevogels eten vaak regenwormen en andere ongewervelden, die bij frequenter ploegen in kleinere aantallen voorkomen. Het blijkt ook dat de grondwaterstand voldoende hoog (-20 tot -40cm) moet zijn opdat ze met succes zouden kunnen foerageren (= voedsel zoeken). De jongen zijn nestvlieders en lopen zeer actief tussen het hoge gras op zoek naar kleine ongewervelden van enkele mm groot. Ze eten er duizenden per uur, wat in vele graslanden niet mogelijk is door het al te intensieve beheer. Anderzijds kan een lichte bemesting gunstig zijn dankzij het toegenomen voedselaanbod. Weidevogels kunnen als trekvogels ook onder druk komen omdat de situatie in hun overwinteringsgebieden verslechterd is, maar dit is zeer verschillend van soort tot soort. Als ze in de lente in onze graslanden aankomen gaan ze over tot broeden en aangezien ze niet kunnen voorspellen wanneer de eerste maaibeurt eraan komt kunnen nesten verloren gaan. Er wordt nu in de landbouw ook vroeger in het seizoen gemaaid (vanaf april) dan vroeger en de maaimachines rijden sneller. Volwassen vogels zullen dit nog wel overleven, maar voor de eieren met nesten of voor de jongen die nog niet kunnen vliegen kan dit fataal zijn. Sommige soorten hebben twee geslaagde broedsels per jaar nodig om de populaties op peil te houden; zo groot is de sterfte door ongevallen, op trek en door predatie. Om dit mogelijk te maken wordt op sommige percelen zelfs pas gemaaid na 1 augustus. Het beheer waarbij verschillende beheermaatregelen voor weidevogels worden gecombineerd op verschillende percelen in een gebied noemen we mozaïekbeheer : nestmarkeerders plaatsen (stukjes met bekende nesten worden dan niet gemaaid), van binnen naar buiten maaien, laat maaien, voldoende grote vluchtstroken ongemaaid laten voor de kuikens, plas-dras houden van percelen, … Landbouwers kunnen met de VLM (Vlaamse landmaatschappij) beheerovereenkomsten afsluiten voor weidevogels. Dit kan enkel in aangeduide weidevogelgebieden en in ruil voor een aantal van de hierboven genoemde vogelvriendelijke maatregelen krijgt de landbouwer een tegemoetkoming. Een landbouwbedrijf is immers economisch minder efficiënt door de uitvoering van een weidevogelvriendelijk beheer.
Oranje en bruin zandoogje (Willy Verbeke)