Het Verbond van Stomp kweldergras is een vegetatie met doorgaans relatief korte levensduur, die zowel buitendijks als binnendijks voorkomt en waarbij binnendijkse vertegenwoordigers veel meer uitgesproken zijn dan bij het Verbond van Gewoon kweldergras. Behalve zoutplanten zijn deze vegetaties ook rijk aan tredplanten. Zilte en brakke gronden zijn weliswaar kenmerkend, maar het zoutgehalte kan sterk fluctueren en hetzelfde geldt voor het vochtgehalte. In vergelijking met het Gewoon kweldergras-verbond is de bodem hier duidelijk rijker aan nitraat.
De Associatie van Stomp kweldergras is met binnendijkse opnames of beschrijvingen gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: Mikkem Damme, Bonem Damme, Branddijk Damme, een zilte wei tussen Kleine Keignaard en Pierskillegeleed te Oudenburg, de Nieuwe watergang in de Zwinpolders te Knokke, de Gouverneurspolder en de Willem-Leopoldpolder aan weerszijden van de Dievegatkreek in de Zwinpolders te Knokke, een kleiwinning nabij het Fort Isabella in de Zwinpolders te Knokke, De Vrede te Westkapelle Knokke-Heist, de Nieuwe kreek te Knokke-Heist, Klein Ter Doest Dudzele Brugge, de achterhaven van Zeebrugge te Lissewege, de Blauwe Sluis te Bredene, weilanden te Oudenburg, weilanden tussen de Beverkensweg en Noord-Ede te Houtave Zuienkerke, de Platte kreek te Lapscheure Damme, Snaaskerke Gistel, Stabelvoorde Brugge, Clemensheuleweg Noordhoek Oudenburg, Klemskerke De Haan, Vlissegem De Haan, Adinkerke De Panne, de Schorrewei te Ettelgem Oudenburg, de Oudemaarspolder te Zeebrugge. • Oost-Vlaanderen: de Rode Geul te Assenede, de Molenkreek te Sint-Margriete Sint-Laureins De Associatie van Blauw kweldergras is met opnames gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: de achterhaven van Zeebrugge te Lissewege Brugge, ’t Molentje Uitkerkse polders Blankenberge De Associatie van Bleek kweldergras is binnendijks met opnames gedocumenteerd van: • West-Vlaanderen: Klein Ter Doest Lissewege Brugge, ’t Molentje Uitkerkse polders Blankenberge, kleiput nabij Fort Isabella Knokke
De drie onderscheiden associaties hebben een wisselend zout- en vochtigheidsgehalte, begrazing door koeien en ganzen, en een concentratie van koeien- of vogelmest als gemeenschappelijke parameters. De differentiatie binnen de standplaatsen van de drie associaties is echter ten dele nog onbegrepen. Het lijkt in elk geval duidelijk dat Bleek en Blauw kweldergras nog meer echte pioniers zijn dan Stomp kweldergras. Bleek kweldergras duikt vooral op na natuurinrichtingsprojecten, graafwerken, etc en heeft doorgaans een vrij korte levensduur op een bepaalde plaats. De soort schijnt naast pure klei ook vrij zandige milieus te appreciëren. Zo komt ze buitendijks ook voor op vrij zandige aanslibbingen, bijvoorbeeld in het strandreservaat ‘De Baai van Heist’. waarschijnlijk is er voor Bleek en Blauw kweldergras ook een verband met stagnerend zoet water in brak milieu. Riet als differentiërende soort voor de Associatie van Blauw kweldergras kan in die richting wijzen. Een stagnatie van zoet water na langdurige voorjaarsregens bleek ook bij de Bleek kweldergras-opnames in de Uitkerkse polders (Zwaenepoel & Leten 2001). De exacte milieuverschillen tussen de Associatie van Bleek en Blauw kweldergras zijn meest onduidelijk, wegens het geringe aantal bestudeerde standplaatsen. Blauw kweldergras is de zeldzaamste van de twee en is alleen met opnames gedocumenteerd van de achterhaven van Zeebrugge, waar de soort in een drietal milieutypes vlak bij elkaar voorkomt. Enerzijds staat ze tussen de kasseistenen van een nog weinig gebruikt landweggetje. Ook in de berm ernaast komt ze voor en tenslotte staat ze vooral in een aangrenzende zilte wei met venige klei, die jaarrond door koeien begraasd wordt (huiswei). Daardoor blijft een soort permanent pioniersmilieu aanwezig. In de diepste trapgaten staat abundant Zeekraal. In de hogere delen zijn Blauw kweldergras en Riet de belangrijkste soorten. Daartussen komen Dunstaart, Zeeaster, Zilte schijnspurrie, Stomp kweldergras en Zilte rus voor. De bodem droogt hier ’s zomers minder uit dan bij de Bleek kweldergras-standplaatsen het geval is en ook het venige klei-karakter is afwijkend ten opzichte van de Bleek kweldergras-vegetaties. Deze milieuverschillen worden min of meer analoog weergegeven voor Nederland door Beeftink (1965 cit. In Westhoff et al. 1998). Daar specifieert men nog dat de bodem bij de Bleek kweldergras-vegetaties ’s zomers oppervlakkig weliswaar sterk kan uitdrogen, maar het grondwater minder schommelt dan bij Stomp kweldergras. Ons lijkt de langdurige voorjaarsinundatie met zoet water belangrijker dan de hoge (zilte) grondwaterstand, die in de Uitkerkse polders bijvoorbeeld in de zomer zakt tot buiten het bereik van de planten, waarna ze vrij snel afsterven. In augustus bijvoorbeeld is het in droge zomers vaak al te laat om Bleek kweldergras nog terug te vinden. De associaties van Stomp en Bleek kweldergras komen zowel binnen- als buitendijks voor, maar de Associatie van Blauw kweldergras is voornamelijk en in Vlaanderen uitsluitend binnendijks bekend.
De polderlandschappen waarin deze vegetaties voorkomen variëren van zeer lang tot vrij recent ingedijkte polders. In de eerste speelt zilte grondwater- (Blankenbergse vaart) of zilte kanaalkwel (Boudewijnkanaal) een belangrijke rol voor wat betreft Bleek en Blauw kweldergras. Bij de Blankenbergse vaart is de zilte grondwaterkwel ongetwijfeld relevant (Clays et. Al. 2000), maar vermoedelijk niet de enige reden. Er is ook Blankenbergse vaartkwel of zelfs inlaat van zeewater gesuggereerd (mondelinge mededeling Van Gompel) en ook het verspreidingspatroon van de zilte graslanden (cf. VLM 2000) wijst in deze richting. Voor Stomp kweldergras is de ontstaansgeschiedenis van de drie poldertypes dus relevant. Voor Bleek kweldergras zijn de Zwinpolders de meest natuurlijke standplaats binnendijks, waar het hoge zoutgehalte ongetwijfeld verantwoordelijk voor tekent. Blauw kweldergras komt alleen voor in de achterhaven van Zeebrugge, nabij het Boudewijnkanaal en de langst ingedijkte polder in de nabijheid van de Blankenbergse vaart. Hoe oud de polders precies zijn blijkt uiteindelijk minder relevant dan hoe brak de bodem is in combinatie met andere milieuparameters die hierboven behandeld werden. De levensduur van de vegetatie is doorgaans kort, maar herkolonisatie van geschikt biotoop blijkt een normale strategie voor de soorten van deze vegetaties. Gezien het voorkomen van Blauw kweldergras zo sterk gelinkt is aan de nabijheid van de Blankenbergse vaart of het Boudewijnkanaal lijkt een korte historiek van beide toch verduidelijkend. De klassieke theorie (publicaties van Ameryckx, De Moor, … uit de jaren ‘60) en de modernere (Bateman 2000, Tys 2000) wijken hier nogal sterk van elkaar af. We vergelijken kort beide theorieën en onthouden uit de eerste vooral de benaderende inpolderingsdatum, uit de tweede het mechanisme van de totstandkoming van de polder. Volgens de klassieke theorie ontstond het Oudland van de Uitkerkse polder na de zogenaamde tweede Duinkerkse transgressie (eind derde eeuw n.C. tot achtste eeuw n.C.). In de Karolingische regressiefase (achtste eeuw tot begin negende eeuw n.C.) werden deze polders ontgonnen door de Franken. Ze werden gespaard van verdere overstromingen door de aanleg van de Zidelingse dijk (= Dijk van de Blankenbergse Watering) in het westen en de Gentele (= Blankenbergse dijk) in het oosten. In de elfde eeuw was de klassieke ‘inversie van het landschap’, waarbij veenlagen inklonken en de kreekruggen hoogst in het landschap kwamen te liggen een feit. De watering van Blankenberge, met als centrale afwatering van het gebied, de Blankenbergse vaart (ook Grote Ede genaamd) dateert uit de 14de eeuw n.C. Baeteman (2000) en Tys (2000) verwerpen het transgressie-regressie-model. De zeespiegel bleef al die tijd lichtjes stijgen. De eerst aangelegde dijken waren evenmin zeewerende dijken, die een zogenaamd volgende transgressie tegenhielden, maar waren kreekbegeleidende dijken die overstromingen vanuit die geulen moesten beperken. Op onregelmatige tijdstippen gebeurden er toch nog overstromingen, zelfs in het zogenaamde ‘Oudland’. De scheiding van benamingen Oudland en Middelland heeft dus op geologische basis geen enkele zin. Hoogstens in historische context kan de perceleringsgrootte of –regelmatigheid enige argumantatie bieden voor het verdere gebruik van deze termen. Over het al dan niet geoorloofde gebruik van de term ‘Nieuwland’ spreken Baetreman en Tys zich niet uit. Ook de inversie van het landschap, die volgens de oudere theorie uitsluitend na indijking gesitueerd wordt, klopt niet. Nog voor de indijking was er op een bepaald moment afslag van het rietveen in de kustzone ontstaan, waardoor dat veen geleidelijk afkalfde en op de duur ook afstierf. Op dat moment begon reeds de inklinking van dit landschap en dus ook de zogenaamde inversie. De overstromingsfasen waren volgens de nieuwe theorie niet aan plotse zeespiegelrijzingen te wijten, maar vermoedelijk aan een combinatie van factoren, waarbij 1) de verdere geleidelijke zeespiegelrijzing, 2) het delven van veen voor brandstof en zoutwinning in de Romeinse tijd en 3) later zeker ook de aanleg van dijken met een versnelde inklinking van het landschap tot gevolg, vermoedelijk een belangrijke rol speelden. De Blankenbergse vaart is sterk brak tot de Uitkerkse polders. Er worden verschillende brakwatervissen in aangetroffen. De ziltste percelen ernaast zijn vooral voormalige uitgeveende of uitgebrikte percelen. Als er dan nog eens recente natuurinrichtingsprojecten hebben plaatsgevonden, dan blijken dat geschikte locaties voor het voorkomen van vooral Bleek kweldergras, in mindere mate ook Blauw kweldergras. De eerste houdt minstens al enkele jaren stand, de laatste lijkt al weer afgenomen na enkele jaren of misschien zelfs reeds weer verdwenen. Volgens de oude theorie is het Middelland tussen Lissewege, Dudzele en Ramskapelle is ontstaan na de zogenaamde Duinkerke IIIa-transgressie, die van ongeveer 900 tot 1200 n. C. duurde. De Duinkerke IIIb-transgressie van het Zwin oefende geen invloed meer uit op het gebied. Ook hier gelden dezelfde opmerkingen van Baeteman (2000) en Tys (2000). De inpoldering en ontvening die volgden zijn sterk gelinkt aan de activiteiten van de abdij van Ter Doest, cf. bijvoorbeeld de benaming ‘Monnickenmoere’. Dat het gebied er nog lange tijd zeer nat en brak bij lag bewijst de schitterende ‘Heraldische kaart van het Brugse Vrije’ van Pieter Pourbus uit 1571. Ongetwijfeld vond echter een zekere ontzilting plaats. Met het graven van het Boudewijnkanaal, eind negentiende-begin twintigste eeuw, op de westelijke rand van het eeuwenoude brakke gebied, werd echter quasi zuiver zeewater langs het gebied geleid. De zilte kwel vanuit dit kanaal zorgde voor een vernieuwde impuls voor de zilte flora, die daar momenteel het hoogste aantal zilte soorten hogere planten (24 soorten) herbergt van de hele maritieme Vlaamse Polders. De percelen met Blauw kweldergras liggen binnen de invloedssfeer van de zilte kanaalkwel.
De associatie van Stomp kweldergras is binnendijks sterk afhankelijk van het aantal grazers (vooral koeien) en van de beweidingsduur. Als een van beide factoren afneemt, dan is de kans groot dat Fioringras of Geknikte vossestaart dominant worden en dat het Zilverschoonverbond in de plaats komt. Bij helemaal wegvallen van de begrazing nemen Riet of Zeebies vanuit een aanpalende sloot of kreek vaak de ruimte in. Door scheuren en herinzaaien van het grasland komt ook vaak Engels raaigras in de plaats van deze vegetatie, hoewel dit gras meestal duidelijke chloroseverschijnselen vertoont in dit zilte milieu. De successie van beide andere associaties is slecht gedocumenteerd in Vlaanderen, maar gezien de contactvegetaties is de associatie van Stomp kweldergras een van de meest waarschijnlijke opvolgers in het geval van Bleek kweldergras. Ook de Associatie van Ganzevoeten en Beklierde duizendknoop (Chenopodietum rubri) lijkt waarschijnlijk, zeker op plaatsen met ganzenmestconcentraties. Zilte rus- en Rietvegetaties zijn vermoedelijke potentiële opvolgers van Blauw kweldergrasvegetaties. Te sterke vertrappeling kan vermoedelijk een stap terug in de successie betekenen en leiden tot Zeekraalvegetaties.
Moderne landbouw in de vorm van egaliseren van reliëfrijk grasland, ontwatering, bemesten en herinzaaien, is de belangrijkste bedreiging voor de laatste relicten van de Stomp kweldergras-associatie. Havenuitbreiding (opspuiten van zilte weiden) bedreigt zeer acuut de belangrijkste populatie Blauw kweldergras. Bleek kweldergras is misschien wel niet zo bedreigd als we vermoeden, enerzijds omdat de soort vaak niet herkend wordt en daardoor misschien wel iets algemener is dan ze lijkt, anderzijds ook omdat de soort blijkbaar relatief vlot verschijnt na natuurinrichtingswerken. Het blijft echter een vegetatie met kortstondige levensduur, die permanente aandacht vereist voor het instandhouden of nieuw creëren van een geschikt biotoop.
In de recentst ingedijkte polders (Zwinpolders, …) is het zoutgehalte een gegeven dat relatief weinig aan menselijk beheer gebonden is. In de oudere polders is het evenwel sterk gelinkt aan de polder-waterhuishouding. Tot nog toe is die nauwelijks op natuurbeheer afgestemd, maar voor de instandhouding van Bleek en Blauw kweldergraspopulaties lijkt het een noodzaak dit in de toekomst wel degelijk te doen. Verder is begrazing de meest noodzakelijke beheersmaatregel. Vooral in het geval van de Blauw kweldergraspopulatie in de achterhaven van Zeebrugge is het belangrijk het heel specifieke oud-agrarisch beheer een continuering te geven, ook wanneer de huidige landbouwer zou verdwijnen. De Associatie van Bleek kweldergras, met sinds 2001 ook Goudknopje, in de Uitkerkse polders wordt begraasd door koeien vanaf 15 juni tot in oktober. Buiten deze periode is Grauwe gans echter nog een geduchte grazer op dezelfde vegetatie.
Deze vegetatietypes zijn zeer karakteristiek, maar soortenarm en ook de er in voorkomende fauna-elementen zijn gering in aantal soorten. Een grotere soortenrijkdom wijst op een indringing van andere vegetatietypes.
Deze vegetaties hebben menselijke invloed ondergaan, enerzijds door de indijking van poldergebieden, anderzijds door de inscharing van vee, noodzakelijk voor het voortbestaan van het type. Het zoutgehalte van de bodem en de vochthuishouding zijn echter van doorslaggevender belang dan de menselijke invloed.
Zoals bij de paragraaf over het onstaan van deze vegetaties reeds geschetst komen deze vegetaties in zowel lang als recent ingedijkte polders voor, waaruit bleek dat niet zo zeer de absolute ouderdom van het landschap een rol speelt dan wel de zoutconcentratie. In de recentst ingedijkte polders is dit zoutgehalte op meest natuurlijke wijze aanwezig. Elders is het sterker antropogeen beïnvloed.
Dit type neemt een uiterst geringe oppervlakte in. Voor de Associatie van Stomp kweldergras benadert het wellicht een grootte-orde van één tot hoogstens enkele hectaren, maar voor de twee overige associaties is het in de grootte-orde van enkele vierkante meter.
De vervangbaarheid van dit biotoop is afhankelijk van de associatie. Stomp kweldergrasvegetaties kunnen vrij vlot nieuw gecreëerd worden, getuige de Schorrewei van het Padegat te Ettelgem bijvoorbeeld. De overige twee associaties zijn zeer onvoorspelbaar, omdat de aanvoer van diasporen met vogels vereist is en de belangrijkste soorten sowieso zeldzaam zijn. Bovendien is het vestigen van beide soorten geen garantie voor een langdurig voorkomen, zoals natuurinrichtingswerken in de Uitkerkse polders aantonen. De vervangbaarheid voor Blauw kweldergras-vegetaties moet omwille van de grote onzekerheid van het slagen als onbestaande worden beschouwd. Die van Bleek kweldergras-vegetaties is iets groter.
Deze is volledig afhankelijk van de aanvoersnelheid van diasporen door vogels en dus zeer onvoorspelbaar.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.