Matkop

Parus montanus

De Matkop of Matkopmees zoals hij vroeger heette, heeft een grijsbruine rug, een vuilwitte buik en beigebruine flanken. De kopkap is mat zwart, maar dit is in het veld lastig waar te nemen, net als de meeste andere kenmerken, zoals een 'stierennek', waarmee hij verschilt van de Glanskop. Het geluid is het beste kenmerk, zo is de contactroep een lichtjes dalend en nasaal tsi-tsi pèèèh pèèèh pèèèh dat een paar keer wordt herhaald. De Glanskop roept een kort pitsjèh of tsjèrèrèr. Ook bruikbaar is de lichte baan op de armpennen, de geheel witte wangen en een vrij grote zwarte kinvlek.

Matkoppen broeden in dunnere, dode bomen, in jonge, vochtige bossen. Ze hakken er nestholtes uit in zacht, rottend hout van overwegend Zachte berk. De soort gaat snel achteruit, uit onderzoek blijkt dat de klimaatverandering deze winterbestendige soort wellicht de das omdoet.