Struikaster of Kruisstruik is een invasieve exoot. Het is een wintergroene struik met verspreid staande bladeren met een onregelmatige, meestal ruitachtige tot eironde vorm. De bladeren zijn voornamelijk binnen de bovenste helft grof getand, aan beide zijden met kleverige, zittende klieren. Hoofdjes zittend in groepjes van 3 tot 8 in een wijd vertakte bloeiwijze; 0,5 tot 1 cm lang. Omwindselbladen meerrijig, groen, de binnenste roodgerand. De bloemen van deze tweehuizige plant zijn witachtig of geelwit, tijdens de vruchtzetting vormen ze duidelijke 'vruchtpluizen'. De vruchtjes hebben aan de top een beperkt aantal pappusharen die aan de top lang geveerd zijn. Deze overzichtelijke herkenningsfiche geeft onder andere ook verschillen met er op gelijkende soorten weer.
Bestrijding van deze soort is prioritair in gevoelige habitats (kustduinen, slikken en schorren, zilte graslanden...). Bestrijding is mogelijk door (mechanisch of manueel) uittrekken inclusief het volledige wortelstelsel. Verwijder de planten vóór de vruchtvorming en zaadzetting (d.w.z. vóór eind september) en idealiter voor de bloei. Eventueel kan de bestrijding gelijktijdig gebeuren met deze van andere probleemsoorten in de duinen zoals populieren, mahonie en Amerikaanse vogelkers. Grotere struiken kunnen met een kraan, met de wortels, uitgetrokken worden of kunnen afgeknipt worden waarna de stobbes behandeld moeten worden. Om verdere verspreiding vanuit grote populaties tegen te gaan, kan gemaaid (twee keer per jaar) of gekapt worden voor de bloeiperiode van de plant om zaadzetting te voorkomen. Men dient steeds rekening te houden met mogelijke hergroei via worteluitlopers of de zaadbank zodat nazorg steeds noodzakelijk is gedurende meerdere jaren.
Voor jonge planten is het manueel verwijderen van de volledige plant de meest effectieve methode. Hierbij dient erop gelet te worden dat de volledige wortel wordt verwijderd. Belangrijk is dat de uitgetrokken planten niet met hun wortels in contact met de bodem mogen komen om zo hergroei te vermijden. Voor jonge planten kan deze vorm van bestrijding het hele jaar door, voor meer volwassen exemplaren gebeurt bestrijding best voor de bloei om zo verspreiding van pollen te voorkomen. Voor grotere exemplaren wordt handmatig verwijderen onmogelijk en dient machinaal bestreden te worden. Bemerk dat het verwijderen van planten uit de bodem vlotter gaat wanneer de bodem vochtig is. Het verwijderen van de bovengrondse groei door maaien of kappen gaat verdere verspreiding van de soort tegen, maar zorgt niet voor definitieve verwijdering. Deze acties dienen om de om de 2 à 3 jaar herhaald te worden om succesvol verspreiding tegen te gaan. Ook hier gebeurt bestrijding best steeds in de periode voor de bloei. Additioneel kunnen selectief de bloeiwijzen voor de zaadzetting in oktober worden verwijderd. In niet grazige situaties zal herbebossing uiteindelijk helpen bij de controle van Baccaris halimifolia. Het is echter belangrijk dat zaadproductie wordt verhinderd zolang de bomen nog aan het groeien zijn. Bij bestrijding van deze soort is het uitermate van belang om de bestrijding af te stemmen op de aangrenzende gebieden gezien de eenvoudige verspreiding van de soort via water en wind. Daarnaast is het cruciaal om machines en materiaal steeds grondig te reinigen na bestrijding om zo verdere verspreiding te voorkomen. Indien mogelijk, wordt het beheerafval best verhakseld of gecontroleerd verbrand om hergroei te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, kan het beheerafval op een hoop gestapeld worden waarbij er op wordt gelet dat wortelmateriaal de bodem niet raakt en bloeiwijzen aan de onderkant van de hoop worden geplaatst. Blijvende nacontrole is bij deze soort noodzakelijk gezien de sterke hergroei via worteluitlopers en zaailingen. Let op: bestrijding met glyfosaat van deze soort is sinds januari 2015 in principe niet meer toegelaten op alle terreinen die horen bij een openbare dienst en in de meeste bossen en natuurreservaten. In heel bijzondere gevallen kan een gemotiveerde aanvraag tot afwijking worden ingediend bij de VMM die dan geval per geval wordt beoordeeld.
Een uitgebreide literatuurstudie met referenties vinden we terug in Adriaens et al., 2022:
Mechanisch en Handmatig Beheer
Jonge planten (tot maximaal 1 à 1,5 meter hoog) worden het hele jaar door handmatig verwijderd door de gehele plant inclusief wortelstelsel uit te trekken, om hergroei te voorkomen. Dit werkt het best wanneer de bodem vochtig is, zodat de plant makkelijker in zijn geheel kan worden verwijderd. Grotere struiken, die handmatig niet kunnen worden verwijderd, kunnen mechanisch worden aangepakt met een graafmachine, die de gehele plant met wortels uit de grond trekt.
Bij grotere Baccharis-struiken (>3 meter) kan ringeltechniek worden toegepast; deze methode werd succesvol gebruikt in een Corsicaans zoutmoeras, gecombineerd met het verwijderen van vruchtdragende takken. Genoeg takken moeten geringd worden. Hierbij wordt een band van minstens 4-5 cm bast rondom de stam verwijderd. Desondanks is enige hergroei waargenomen, voornamelijk onder de geringde zones (Singh et al. 2022). Andere planten zijn succesvol verwijderd door middel van een stobbenfrees en handmatig verwijderen van scheuten van de moederplant.
Omdat de soort tweehuizig is, is het idealiter zo dat alle beheersmaatregelen plaatsvinden vóór de bloei om de verspreiding van pollen en de zaadvorming te voorkomen. Wordt het beheer later in het seizoen uitgevoerd, dan moeten de planten verwijderd worden vóór vruchtvorming om zaadverspreiding te vermijden. In België bloeit de soort meestal van augustus tot oktober. Aangezien de soort in Nederland nog zeldzaam voorkomt in het wild, wordt er bij voorkeur van noord naar zuid gewerkt langs de Belgische kust om verdere verspreiding te beperken. Gezien de eenvoudige verspreiding via wind en water is het van groot belang om omliggende gebieden goed te beschermen tegen besmetting door B. halimifolia. Bovendien moeten machines en materialen grondig worden gereinigd om verspreiding van de soort te voorkomen, hoewel enige besmetting via machines mogelijk blijft, bijvoorbeeld als zaden vast komen te zitten in smeervet (pers. comm. M. van de Loo).
Waar mogelijk wordt het beheersafval het best gecontroleerd verbrand om hergroei te voorkomen. Als verbranding niet mogelijk is, kunnen dode planten op een hoop worden gestapeld, met de wortels omhoog en de bloeiwijzen aan de onderkant van de stapel, zodat wortelmateriaal de grond niet raakt. In Corsica werd verwijderd plantmateriaal in plastic zakken geplaatst en vervolgens verbrand, om verspreiding van zaden tijdens en na het beheer te voorkomen (Singh et al. 2022).
Voortgezette nazorg is noodzakelijk vanwege de sterke hergroei door worteluitlopers en zaailingen (Miller & Skaradek, 2002). Maaien of snoeien van Baccharis-bestanden voor de bloei bestrijdt alleen bovengronds plantmateriaal en garandeert geen permanente verwijdering. Dit geldt ook voor beheer waarbij enkel bloeiwijzen worden verwijderd. Deze methoden kunnen echter geschikt zijn als tijdelijke oplossing, in afwachting van een ingrijpendere beheeraanpak.
Chemische Beheeropties
Baccharis halimifolia kan worden gesnoeid met een schaar, waarna glyfosaat op de stobben wordt aangebracht (glyfosaat 36% verdund in olie in een verhouding van 1:1) (Ihobe 2014). Behandelingen met glyfosaat, 2,4-D zuur of 2,4-D amine hebben in diverse tests meer dan 90% effectiviteit aangetoond (Auld 1970; Armstrong en Wells 1979). Weber (2003) rapporteerde dat chemische bestrijding met onder andere 2,4-D, Dicamba plus MCPA, glyfosaat, picloram plus 2,4-D en triclopyr bevredigende resultaten gaf. DiTomaso & Kyser (2007) gaven aan dat triclopyr veel effectiever bleek dan imazamox, aminopyralid en glyfosaat. In Frankrijk gaven combinaties van herbiciden, zoals picloram met aminopyralid en triclopyr, of 2,4-D gecombineerd met dichloprop-p, doeltreffende resultaten die tot zes maanden zichtbaar bleven (Commission syndicale de grande Brière Mottière 2007). Bespuiting op het blad is getest in estuariene omgevingen.
Herbiciden kunnen ook worden toegepast op net afgezaagde stobben (voor planten van meer dan 1,5 m hoog), wat bijzonder effectief is wanneer de plant dicht bij de grond wordt afgezaagd (Charpentier, Riou en Thibault 2006). Een experiment in Frankrijk toonde aan dat de toepassing van glyfosaat en ammonium sulfamaat (minder toxisch dan glyfosaat) 90% van de behandelde bomen effectief beheerste (Commission syndicale de grande Brière Mottière 2007). Voor deze aanpak wordt de herfst aanbevolen, wanneer de sapstroom naar beneden gaat. In Noord-Spanje bleek deze methode zeer effectief (97%) voor kleine tot middelgrote invasies, maar minder effectief bij grote en wijdverspreide invasies (70-75%). Toepassing op stobben vermindert de hoeveelheid gebruikte actieve stoffen aanzienlijk, hoewel de concentratie van het product veel hoger moet zijn dan bij bespuiting op het blad. Voor een efficiënte toepassing van glyfosaat op stobben is een concentratie vereist die 25 keer hoger is (ca. 50% van de commerciële verdunning) dan bij bladtoepassing (ca. 2% van de commerciële verdunning, Ihobe 2014).
Biologische Beheeropties
Begrazing kan een nuttige methode zijn om hergroei na fysieke verwijdering tegen te gaan. In Frankrijk zijn schapen ingezet om hergroei te beperken na toepassing van fysieke methoden in grote gebieden van zoutmoerassen, onder constante begrazingsdruk (GT IBMA 2016).
Vanwege de hoge kosten van mechanische verwijdering en de ongewenste effecten van herbiciden op andere soorten, kunnen alternatieve beheermethoden zoals gecontroleerde inundaties en klassieke biologische bestrijding worden overwogen (Fried et al. 2016). In Australië werd geprobeerd om de soort te beheersen met behulp van een roestschimmel en 12 soorten insecten, maar dit leverde niet het gewenste resultaat op (Fried et al.).
Struikaster is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika. De soort groeit er in de kustvlakten van de Atlantische oceaan en de noordoostelijke Golf van Mexico. Ze heeft een zekere faam in de sierteelt en wordt al sinds 1683 in West-Europa aangeplant. Vanuit dergelijke aanplantingen heeft de soort zich, gebruik makend van haar capaciteit om zich snel te verjongen, vooral in de Landes (Golf van Biskaje, Frankrijk) een secundair areaal verworven. Tot nu toe is ze in België alleen waargenomen in de kuststreek, verwilderd vanuit lokale aanplantingen. Vorstgevoeligheid bemoeilijkt een verdere noordwaartse en inlandse verbreiding.
In Vlaanderen heeft Baccharis halimifolia geprofiteerd van de uitbreiding van verstedelijking langs de kust en van de vraag naar klimaatbestendige planten voor openbaar groen, langs wegen en tramsporen (zoals in De Panne), op rotondes en in privétuinen. Sinds 1997 heeft de soort zich over de hele kustlijn verspreid (Rappé 2006, Rappé et al. 2004). B. halimifolia komt vooral voor in (sub)stedelijke omgevingen en aan de randen van natuurgebieden, waar ze groeit in graslanden of open struikgewas. Sinds 2000 neemt de soort sterk toe. Uit veldonderzoek in 46 natuurreservaten blijkt dat de soort aanwezig is in 11% van de Belgische duingebieden, goed voor een geïnfecteerd oppervlak van ongeveer 800 m² (Provoost et al. 2012, 2015, niet-gepubliceerde gegevens). Planten in privétuinen en openbaar groen zijn echter niet opgenomen in deze inventaris.
B. halimifolia geeft de voorkeur aan zoute omgevingen, zoals de oevers en hogere delen van de schorren aan de IJzermonding in Nieuwpoort en in de ‘Baai van Heist’ aan de oostkust. Hier is de soort te vinden in vooral openbaar beheerde reservaten, maar ook op particuliere terreinen (Provoost & Adriaens, 2011). Potentiële leefgebieden omvatten schorren zoals die in het Zwin, de Uitkerkse polder en het Schelde-estuarium, die onder Annex I vallen. De soort groeit aanvankelijk als individuele struiken, maar kan uitgroeien tot dichte struikvegetaties. Buiten de kustgebieden zijn enkele geïsoleerde Baccharis-struiken te vinden, meestal als aangeplante exemplaren, tuin ontsnappingen of beplanting langs wegen (de soort verdraagt strooizout). Hij wordt slechts zelden in landbouwgebieden aangetroffen. Voor sommige van deze locaties is het onduidelijk of de planten ook zaailingen produceren.
In sommige natuurreservaten wordt B. halimifolia al beheerd, en in de Baai van Heist en de Uitkerkse polder wordt de soort als uitgeroeid beschouwd. De soort is langs de kust opgenomen in de floristische monitoringsprogramma’s, zodat de verspreidingsgegevens representatief worden geacht. In Nederland komt de soort slechts sporadisch voor in enkele locaties in de provincie Zeeland, zonder gevestigde populaties. In het verleden verdween de soort op sommige plaatsen spontaan en werden andere planten actief verwijderd door de NVWA (van Valkenburg et al. 2014; NVWA 2016). In Frankrijk komt de soort wijdverspreid voor langs de hele Atlantische en Provençaalse kust (Fried et al. 2016, zie Figuur 21). Aan de Atlantische kust reikt de verspreiding tot aan de Belgische grens en komt voor in natuurreservaten in Nord-Pas-De-Calais, zoals in Wimereux en Ambleteuse.
Een expertpanel heeft uitroeiing aanbevolen als doel voor het beheer van deze soort in België (Adriaens et al. 2019). Om dit te bereiken, is een inventarisatie nodig om de volledige verspreiding van B. halimifolia vast te stellen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van bestaande monitoringprogramma’s (PINK, BEK) in natuur- en NATURA2000-gebieden langs de kust (Provoost et al. 2012), aangevuld met gerichte monitoring op locaties waar introductie van B. halimifolia waarschijnlijk is, zoals langs wegen, braakliggende terreinen en kanaaloevers. Extra aandacht is nodig in de polderregio, vooral in gebieden met halofytisch grasland. De meest geschikte periode voor monitoring is tijdens de bloei (voornamelijk juni-augustus). B. halimifolia heeft een hoge zaadproductie die door wind en water verspreid wordt, wat een groot kolonisatiepotentieel biedt (Fried et al. 2016). Buiten het kustgebied komt B. halimifolia vooral voor in aanplantingen en is de soort zeldzaam in het wild. Toch is geschikt habitat (vochtige bodems met hoog organisch gehalte en slecht doorlatende zoute bodems) verder oostwaarts beschikbaar, bijvoorbeeld langs de Schelde en in natuurgebieden rondom de haven van Antwerpen. Dit valt binnen het verspreidingsbereik van de windgedragen vruchten van de soort. Een verbod op verkoop, kweek en aanplanting zou strikt moeten worden gehandhaafd. Overheden moeten worden geïnformeerd over de ecologische risico's en worden aangemoedigd om bestaande Baccharis-bestanden te verwijderen.
Bovenstaande tekst en referenties komen volledig uit Adriaens et al., 2022
Actuele verspreiding: https://waarnemingen.be/species/18441/maps/(opent nieuw venster)
Struikaster kan goed groeien op arme en droge tot natte gronden. Struikaster voelt zich thuis in tal van natuurlijke habitats, zoals periodiek onderlopende zoute graslanden (hoge schorren), vloedmerken, brakke poelen, duinen en stranden. De soort verdraagt een hoge menselijke invloed en is dan ook aanwezig in ruderale duinen, opgespoten terreinen en braakliggende kleiakkers langs de kust. Stuikaster groeit op een grote variëteit aan bodems gaande van zand, klei, grind tot turf, maar is niet terug te vinden in zware kleibodems. De soort is bijzonder bestand tegen zoute omstandigheden, maar verdraagt slechts een milde vorstperiode.
Struikaster wordt gebruikt als een sierplant aan de kust. Doordat de soort enerzijds een hoog zoutgehalte verdraagt en kan groeien in veel verschillende kust-habitats zoals de bovenrand van schorren, zilte moerassen en graslanden, duinen en open bossen, en anderzijds een dicht struikgewas vormt en een hoge zaadproductie heeft, kan deze soort inheemse soorten verdringen waardoor typische kusthabitats verloren gaan. Ze staat daarom op de zwarte lijst(opent nieuw venster) volgens ISEIA en op de Unielijst van Invasieve Exoten. Doordat de soort gemakkelijk uitzaait waarbij de vruchtjes verspreid worden door de wind en de soort bovendien worteluitlopers vormt, kan struikaster op korte tijd een ondoordringbaar struikgewas vormen dat moeilijk te bestrijden is. Bestrijding van deze soort is prioritair in of in de nabijheid van gevoelige habitats (kustduinen, slikken en schorren, zilte graslanden...).
Struikaster kent een snelle groei, veelvuldige vruchtzetting, goede windverspreiding en grote zouttolerantie. Hierdoor is de soort bijzonder concurrentiekrachtig en kan zij kwetsbare, kustgebonden plantengemeenschappen (bv. schorren) veranderen naar dense, haast monospecifieke struikastervegetaties. Buitenlands onderzoek wees uit dat dergelijke gebieden bovendien minder aantrekkelijk worden voor vogels tijdens de trekperiode. Ook zijn de bladeren giftig voor vee, en is het stuifmeel allergeen.
Voor het eerst verwilderd aangetroffen in 1948 te Oostende.
Het wettelijk statuut van deze soort wordt geregeld door de Europese verordening n° 1143/2014(opent nieuw venster) en het Vlaamse soortenbesluit van 15 mei 2009(opent nieuw venster). In alle Europese lidstaten is het sinds 3 augustus 2016 verboden om deze soort te importeren, te houden, te kweken, te vervoeren, te verhandelen, te gebruiken, uit te wisselen, of in het wild los te laten. Daarbij gelden evenwel volgende overgangsbepalingen.
In overeenstemming met hoofdstuk 4/1 van het soortenbesluit(opent nieuw venster) mogen houders van een commerciële voorraad hun levende specimens verkopen of overdragen aan niet-commerciële gebruikers tot en met 2 augustus 2017, op voorwaarde dat de specimens in een gesloten omgeving gehouden en vervoerd worden, en alle passende maatregelen zijn genomen om voortplanting of ontsnapping onmogelijk te maken. Na voornoemde datum kunnen specimens enkel aan gespecialiseerde instellingen worden overgedragen of verkocht.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.