Haarfonteinkruid is de tengerste grasbladige Fonteinkruidensoort. Het heeft zeer dunne, rolronde, bleke stengels die sterk vertakken. De smalle, donkergroene bladeren zijn tot één millimeter breed met een dikkere middennerf zonder luchtholten. De plant bloeit zelden en draagt meestal één aar per stengel met één nootje per bloem. Vermeerdering gebeurt vooral via winterknoppen. Haarfonteinkruid groeit in carbonaatrijk, voedselrijk, neutraal tot basisch, zoet of zeer zwak brak, ondiep water.
Haarfonteinkruid is in hoofdzaak een Europese soort, die vooral aanwezig is in Midden- en Oost-Europa. In België komt ze overwegend in Vlaanderen voor. Er zijn slechts enkele recente waarnemingen in Wallonië (SAINTENOY-SIMON 1999). Vlaanderen ligt marginaal ten opzichte van het Europese verspreidingsgebied.
In Vlaanderen is haarfonteinkruid vrij algemeen. Momenteel komt haarfonteinkruid duidelijk het meest voor in de Kempen en de Maasvallei, in het bijzonder in de valleigebieden van de Kleine Nete, Grote Nete en bijrivieren, de Demer en de Mark. In de Zand- en Zandleemstreek en vooral in de Leemstreek is haarfonteinkruid zeldzaam en wordt de soort slechts af en toe gevonden. De enorme vooruitgang van de soort kan moeilijk alleen door de betere exploitatie van het aquatische milieu en de betere kennis van de waterplanten uitgelegd worden: haarfonteinkruid werd ook tijdens de volledige duur van de eerste karteringsperiode in de flora vermeld en stond op alle types streeplijsten. Vermoedelijk is de eutrofiëring van het oppervlaktewater in de laatste decennia verantwoordelijk voor de uitbreiding van de soort. Ook elders in Europa is een gelijkaardige toename vastgesteld.
Haarfonteinkruid is de tengerste van de grasbladige Fonteinkruiden, maar het pleegt zich sterk te vertakken en kan tot een vrij dichte en warrige massa uitgroeien. De stengels zijn zeer dun, vrijwel rolrond en bleek van kleur. Aan knobbels bij de stengelknopen kan een zwevende wortel ontspringen. De bladeren zijn smal lijnvormig tot borstelvormig, hoogstens één millimeter breed maar vaak veel smaller, donkergroen en veelal weinig doorschijnend, naar de top en de voet zeer geleidelijk versmald. Als de plant uit het water wordt genomen, blijven de bladeren enigszins uitstaan; bij verdroging worden ze zwartachtig en spiraliseren dikwijls. De middennerf is dikker dan de rest van het blad en vertoont geen luchtholten. Hij neemt minstens een derde van de bladbreedte in en vult aan de voet het blad bijna geheel op. Naast de middennerf zijn nauwelijks zijdelingse nerven te onderscheiden. Haarfonteinkruid bloeit zelden; dan draagt de stengel meestal maar één aar, waaraan per bloem nooit meer dan één nootje tot ontwikkeling komt. Echter blijkt de vermeerdering door winterknoppen bij deze soort zeer effectief. Deze worden al in de nazomer gevormd, en tegen de herfst is de rest van de plant vergaan. Experimenteel is gebleken dat de winterknoppen bij hoge temperaturen al vrij spoedig zouden kunnen uitlopen, maar in de praktijk gaan ze in onze streken eerst in winterrust. Na de koude periode blijkt de minimumtemperatuur waarbij ze gaan uitlopen, veel lager geworden. Al in mei beginnen zich nieuwe planten te ontwikkelen.
Haarfonteinkruid komt voor in Europa met uitzondering van het noorden, in West-Azië en in het Atlasgebied. In Nederland is het vrij algemeen in Zuid-Holland, het westen en noorden van Utrecht, de zuidoostelijke helft van Friesland, de omgeving van de stad Groningen en de Drentse veenkoloniën, en vermoedelijk in nog wel meer streken waar minder goed gekeken is. In de hogere delen van het land is het zeldzaam. Uit Zuid-Limburg en Zeeland is het niet bekend, van de Waddeneilanden alleen van Texel. Tot ongeveer 1960 waren van Haarfonteinkruid uit ons land maar enkele vondsten bekend. Stellig zal het tevoren weleens over het hoofd zijn gezien, maar dat een sterke uitbreiding heeft plaatsgevonden staat wel vast; in Noord-Duitsland is hetzelfde geconstateerd. In recente tijd vertoont alleen de neofiet Smalle waterpest (Elodea nuttallii) een nog sterkere toeneming in de Nederlandse wateren.
Haarfonteinkruid is een plant van carbonaatrijk, min of meer voedselrijk, neutraal tot basisch, zoet of zeer zwak brak, ondiep water. Het komt voor op allerlei grondsoorten, vooral op kleiige of lemige bodem. Het is voornamelijk in sloten aan te treffen, dikwijls op plekken met kwel. De enorme uitbreiding zou met veranderingen in de chemische samenstelling van het slootwater te maken kunnen hebben, zoals met het inlaten van rivierwater, maar berust vermoedelijk ook voor een belangrijk deel op wijzigingen in het slootbeheer. Met zijn korte groeicyclus kan Haarfonteinkruid gemakkelijk profiteren van herhaalde verwijdering van de slootvegetatie, doordat het zich juist tussen twee schoningsbeurten van winterknop tot volgroeide plant met nieuwe winterknoppen kan ontwikkelen. Vaak wordt het vergezeld door Drijvend en Tenger fonteinkruid, Smalle waterpest en Stijve waterranonkel (Ranunculus circinatus).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Haarfonteinkruid is een vrij onopvallende, maar toch gemakkelijk herkenbare soort van allerlei types water en biotopen. Ze groeit in neutraal tot alkalisch, stilstaand tot zwak stromend, voedselrijk, hard water, in combinatie met allerlei bodemtypes, gaande van klei en leem tot zand, en van mineraal tot matig organisch. Ze treedt dikwijls massaal op op plaatsen waar kort tevoren ruimingswerken uitgevoerd werden. De soort kent een levensstrategie die een zeer snelle kolonisatie mogelijk maakt en die daardoor de uitbreiding van andere soorten hindert. Haarfonteinkruid is aanwezig in allerlei sloten, beken, kleine riviertjes, poelen, vijvers en grotere plassen. Het verdraagt vervuiling en profiteert van het toegenomen voedselaanbod in van nature voedselarme districten.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.