Gevlekt longkruid is een vroege bloeier, met roodachtige bloemen die verkleuren naar blauw. Het is een lage plant die in bossen groeit, maar het ook heel goed doet in tuinen in de halfschaduw. Deze plant breidt zich meestal uit door middel van zijn wortelstok, maar zaait zich ook uit. In het vroege voorjaar is het een belangrijke nectar- en stuifmeelbron voor wilde bijen zoals de Sachembij.
Het Europese areaal van gevlekt longkruid is beperkt tot Midden- Europa. In het noorden reikt het tot de zuidkust van de Baltische Zee en de zuidpunt van Zweden, in het oosten tot Polen, Slowakije en Roemenië. Op de Britse Eilanden is de soort niet oorspronkelijk inheems, maar ze is er wel ingeburgerd. In België en Oost-Frankrijk bereikt ze haar westgrens. Of gevlekt longkruid in Vlaanderen oorspronkelijk inheems is, is niet helemaal duidelijk. In Zuid-Europa reikt het areaal tot in Noord- Italië, in het zuidoosten tot de Balkan. In Wallonië is gevlekt longkruid globaal zeer zeldzaam.
Buiten de Leemstreek komt gevlekt longkruid in Vlaanderen enkel als ingeburgerde soort, als efemere adventief of als stinsenplant voor. Het aantal dergelijke vindplaatsen is in de tweede karteringsronde sterk toegenomen. Binnen de Leemstreek vindt men een opvallende concentratie in de Vlaamse Ardennen, met enkele bijzonder rijke groeiplaatsen. De meeste van die plekken liggen in loofbos of in holle wegen. Enkele ervan werden reeds door CRÉPIN 1863 vrij gedetailleerd beschreven. CRÉPIN twijfelde aanvankelijk aan het inheemse karakter van de soort, maar na enkele terreinbezoeken in de Vlaamse Ardennen stond zijn besluit vast: de soort was er zonder de minste twijfel inheems. Naar het oosten van de Leemstreek toe wordt gevlekt longkruid zeer zeldzaam en is het oorspronkelijk inheemse karakter zeer twijfelachtig. Het betreft vaak populaties van tuinontvluchters of stinsenplanten (bv. in Alden Biesen en Heks). De medicinale eigenschappen van gevlekt longkruid werden door de Vlaamse renaissancebotanisten uitvoerig beschreven. De soort werd in die tijd zeer veel in tuinen aangeplant. Nergens echter werden wilde groeiplaatsen beschreven. Alleen DODOENS (1554) liet daarover enige onduidelijkheid bestaan.
Gevlekt longkruid is een lage, borstelig behaarde en beklierde, overblijvende voorjaarsbloeier met een stevige, horizontale wortelstok. Hieraan ontspringen grote, lang gesteelde wortelbladeren en onvertakte bloeistengels met kleinere, korter gesteelde tot zittende stengelbladeren. Alle bladeren zijn driehoekig-eirond met een toegespitste top en hartvormige tot afgeronde voet; ze zijn vrij donkergroen met bleekgroene vlekken. De vrij dichte schichten zijn van schutbladen voorzien. De klokvormige kelk is tot minder dan de helft gespleten en wordt na de bloei enigszins buikig. De trompetvormige kroon is bij het ontluiken rozerood en verkleurt later naar paarsblauw. Als keelschubben zijn slechts haarbundeltjes aanwezig. De plant is een klassiek voorbeeld van heterostylie: sommige bloemen hebben meeldraden halverwege de kroonbuis en een lange stijl, terwijl andere bloemen hogere meeldraden en een korte stijl hebben. Gevlekt longkruid is sterk afhankelijk van kruisbestuiving; alleen wanneer stuifmeel van een kortstijlige plant op een langstijlig exemplaar terechtkomt, vindt er goede vruchtzetting plaats. Een belangrijke bestuiver is de sachembij (Anthophora acervorum). De glanzend bruine nootjes hebben een vlezig aanhangsel en worden door mieren verspreid.
Gevlekt longkruid is een Midden- en Oost-Europese plant die van oudsher als geneeskruid en sierplant wordt gekweekt en al lange tijd verwilderd voorkomt in West-Europa. In Nederland is het alleen in het zuidoosten van Zuid-Limburg van nature inheems. Elders komt het voor als stinzenplant en het duikt soms op vanuit tuinafval. In Kennemerland werd het omstreeks 1700 als ingeburgerd beschouwd, maar de verdere geschiedenis van de plant in Nederland is slecht gedocumenteerd. Gevlekt longkruid groeit in tamelijk lichte loofbossen op vochthoudende, voedselrijke, humeuze, vaak kalkarme leem- en zandgrond. Het komt ook voor in holle wegen en in de schaduw van bomen of struiken. In Zuid-Limburg groeit het vooral op groenzand (glauconiet) aan de randen van het Geuldal.
In Nederland wordt het geslacht Pulmonaria vrijwel alleen vertegenwoordigd door P. officinalis subsp. officinalis. Vlak over de grens in Westfalen en Nedersaksen komt een andere ondersoort voor (P. officinalis subsp. obscura) met kort gesteelde, ongevlekte bladeren. Deze soort groeit voornamelijk in Noord-Midden-Europa en komt voor in vochtige loofbossen op kalkhoudende leem. In Noord-Limburg groeide Smal longkruid (P. montana) met ongevlekte, lancetvormige, vrij korte gesteelde rozetbladeren op lemige grond aan de rand van een hellingbos, maar deze enige Nederlandse groeiplaats is in de jaren vijftig verdwenen. Net als Gevlekt longkruid worden ook deze en andere longkruidsoorten als sierplanten gekweekt en komen ze soms als stinzenplanten voor.
Een mineervlindertje waarvan de rupsen blaasvormige mijnen in de bladeren van longkruid maken, is Acrocercops imperialella.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Gevlekt longkruid groeit van nature in niet te donkere loofbossen op vochthoudende maar niet te natte, lemige, voedselrijke en humeuze bodems. Men vindt de soort op licht zure tot licht kalkrijke standplaatsen. Vooral in de halfschaduw, in hellingen beekdalbossen, kan ze dichte vegetaties vormen. Wordt de standplaats te donker, dan houdt de populatie doorgaans wel stand, maar neemt de bedekkingsgraad gevoelig af. In lichtrijke, zonnige omstandigheden daarentegen – bijvoorbeeld na een kapping – kan de populatie in elkaar zakken of, bij langdurige blootstelling, zelfs totaal verdwijnen ten gevolge van uitdroging. Buiten het bos groeit gevlekt longkruid soms in schaduwrijke holle wegen. Verder is longkruid bekend als stinsenplant in oude landgoederen. Andere groeiplaatsen zijn ontstaan uit tuinafval. Gevlekt longkruid heeft maar een beperkt kolonisatievermogen en wordt van nature waarschijnlijk vooral door mieren verspreid. In Vlaanderen komt het – althans in de Vlaamse Ardennen – opvallend meer voor in bosgebieden met een kern van oud bos.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.