Rivierfonteinkruid is een forse, breedbladige Fonteinkruidsoort. Het lijkt sterk op Drijvend fonteinkruid, wat herkenning moeilijk maakt. De plant heeft een overwinterende, sterk vertakte wortelstok. De stengels zijn aan de voet kort en naar boven weinig vertakt. Rivierfonteinkruid vormt zowel ondergedoken als drijvende, lang gesteelde bladeren. Ondergedoken bladeren zijn lijnlancetvormig met fijne tandjes die later verdwijnen. Drijvende bladeren liggen waaiervormig uitgespreid, zijn dun leerachtig, ietwat doorschijnend, en hebben sterk uitspringende nerven.
Het areaal van rivierfonteinkruid strekt zich vooral uit over Europa en Noord-Amerika: het is een soort met een amfi-Atlantische verspreiding. In Europa komt ze vooral voor in Zuid-, Midden- en Oost-Europa. In België is de soort alleen van Vlaanderen bekend en ook Vlaanderen situeert zich marginaal ten opzichte van het areaal of moet zelfs worden beschouwd als een noordwestelijke voorpost van het Europese areaal.
Rivierfonteinkruid is in Vlaanderen tegelijk uiterst zeldzaam en een van de laatst ontdekte inheemse soorten: ze werd voor het eerst waargenomen in 1979 op verschillende plaatsen in de Grensmaas (BERTEN 1993). Ook nadien zijn de waarnemingen in Vlaanderen beperkt gebleven tot de Grensmaas. Het is mogelijk dat de groeiplaatsen in de Maas reeds lang aanwezig waren voor ze ontdekt werden, want de belangstelling voor die specifieke biotoop was voordien zeer gering. Toch lijkt het onwaarschijnlijk dat de soort nooit eerder zou zijn waargenomen. Vermoedelijk gaat het dus toch om een min of meer recente vestiging (tweede helft twintigste eeuw?). Ter vergelijking: in Nederland werd de soort in 1954 voor het eerst in de Maas waargenomen (MENNEMA et al. 1980).
Rivierfonteinkruid is een forse, breedbladige Fonteinkruidsoort, die van alle inheemse soorten het laatste uitloopt en in bloei komt. De herkenning ervan geeft vaak problemen door zijn gelijkenis met Drijvend fonteinkruid en nog meer met de bastaard van Drijvend met Glanzig fonteinkruid, waarvan het lange tijd niet goed werd onderscheiden. Ook lijkt Rivierfonteinkruid veel op het nauw verwante Duizendknoopfonteinkruid, dat echter in geheel andere wateren voorkomt.
Rivierfonteinkruid heeft een overwinterende, sterk vertakte wortelstok, die aan korte zijassen winterknoppen vormt. De tot een meter lange stengels hebben aan de voet korte leden en zijn naar boven toe weinig vertakt. De plant vormt zowel ondergedoken als drijvende bladeren; beide zijn lang gesteeld, vaak met een steel die langer is dan de bladschijf. De ondergedoken bladeren zijn meestal lijnlancetvormig en vertonen in hun jeugd zeer fijne tandjes, die later afslijten; in de loop van de bloei verdwijnen deze bladeren. De drijvende bladeren liggen waaiervormig uitgespreid (een verschil met Drijvend fonteinkruid) en ze vertonen niet de wringing die karakteristiek is voor sommige bastaarden zoals Vlottend fonteinkruid. Ze zijn dun leerachtig en ietwat doorschijnend en hebben van onder sterk uitspringende nerven. De bladsteel vertoont geen gewricht en de bladvoet laat (vrijwel) geen vouwtjes zien. Het tongetje vergaat spoedig. De slanke, gesteelde aren lijken op die van Duizendknoopfonteinkruid. Vaak blijft de bloei achterwege en indien wel bloei optreedt, is toch soms de vruchtzetting schaars.
Rivierfonteinkruid komt voor in Midden- en Zuid-Europa, Zuidwest-Azië en Zuid-Azië, Noord- en Midden-Amerika. In Nederland bereikt het zijn noordgrens en werd het pas halverwege de 20ste eeuw herkend, het eerst in de Waal, waar het in de omgeving van Nijmegen op verscheidene plaatsen bleek voor te komen. Thans is het vrijwel of geheel uit deze rivier verdwenen. Inmiddels is het echter bekend uit het Julianakanaal en de Maas in Zuid- en Midden-Limburg alsmede de benedenloop van de Gelderse IJssel, van waaruit het in het IJsselmeergebied doordringt. Ook uit Noord-Brabant zijn een paar vondsten bekend. Vlak ten oosten van de Nederlandse grens groeit de plant in de Eems.
Rivierfonteinkruid is in Nederland beperkt tot rivieren en daarmee in open verbinding staande wateren. Aan de rand van zijn areaal bewoont het een biotoop waarin met uitzondering van Schedefonteinkruid nauwelijks nog andere water-vaatplanten kunnen groeien. Het wortelt in kleiige grond nabij de oever of tussen stenen van beschoeiingen, en groeit vandaaruit een eindweegs het water in. Tijdelijk droogvallen van de groeiplaats blijkt het te kunnen overleven. In de Maas staat het alleen in opgestuwde gedeelten; daar waar deze rivier de grens tussen Nederland en België vormt, treden zo grote waterstandswisselingen op dat er geen Rivierfonteinkruid kan groeien. Dat het op sommige groeiplaatsen alleen verankerd tussen stenen van beschoeiingen te vinden is, kan verband houden met het graasgedrag van zwanen, die alleen hier niet bij de wortelstokken kunnen. In grindgaten aan de Maas blijkt dat Rivierfonteinkruid ook goed op klei zonder stenen kan groeien. De late ontdekking van Rivierfonteinkruid in ons land heeft geleid tot de vraag of het bij ons wellicht pas in recente tijd verschenen is. Het is bekend dat het vroeger een- of tweemaal verzameld maar niet herkend is (in de Dommel en mogelijk bij Zaltbommel). Vermoedelijk vertoont het aan zijn areaalgrens schommelingen in zijn voorkomen; misschien heeft stijging van de gemiddelde temperatuur van het rivierwater door industriële lozingen tot uitbreiding van de plant bijgedragen. In elk geval laat de verschijning van Rivierfonteinkruid langs de buitendijken van Oostelijk Flevoland en de Noordoostpolder zien dat het goed in staat is nieuwe kansen waar te nemen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Rivierfonteinkruid komt enkel voor in zwak tot matig snel stromende, relatief diepe, kalkrijke rivieren. De grootte van de populaties kan sterk wisselen in relatie tot schommelingen van de watertemperatuur in het voorjaar en tot seizoenspeilschommelingen (COOPS et al. 1993).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.