De Wegdistel is een hoge, grijsblauw getinte, wit spinragachtig behaarde zomerbloeier. De langwerpige bladeren zijn minder diep ingesneden dan de bladeren van Distels en Vederdistels. Ze zetten zich op de stengel voort in de vorm van vleugelranden. De grote, kegelvormige hoofdjes zijn meer breed dan hoog en hebben een bodem met een mazenpatroon. Wegdistel komt in de duinen in bermen en aan ruiterpaden voor alsook in kalkgroeven.
Wegdistel heeft een Eurosiberisch areaal dat zich van West-Europa uitstrekt tot Centraal-Azië. In Europa reikt het verspreidingsgebied noordwaarts tot Zuid-Zweden.
Het aantal uurhokken in Vlaanderen waar wegdistel werd aangetroffen, is in de tweede karteringsperiode verdubbeld ten opzichte van de eerste periode. Toch blijft het globaal een zeldzame soort. Opvallend is dat de nieuwe vindplaatsen vooral in het binnenland gesitueerd zijn. Ze hebben voor het grootste deel betrekking op verwilderde exemplaren. In de kustduinen, waar de soort voorheen het meest gevonden werd, is wegdistel sterk achteruitgegaan. Ook in Wallonië is wegdistel zeer zeldzaam en hebben de meeste waarnemingen betrekking op verwilderde tuinplanten.
De Wegdistel is een meestal hoge tot zeer hoge, grijsblauw getinte, wit spinragachtig behaarde, vaak kandelaarachtig vertakte, twee- of meerjarige zomerbloeier, die minstens één winter als rozet doorbrengt en na vruchtzetting afsterft. Kiemplanten verschijnen in hoofdzaak in de zomer. De plant heeft een forse, vertakte penwortel. De langwerpige bladeren zijn bochtig getand tot gelobd, dus minder diep ingesneden dan de bladeren van Distels en Vederdistels. Ze zetten zich op de stengel voort in de vorm van vleugelranden, die de toch al forse stengel een opvallend breed uiterlijk geven. Zowel de bladrand als de vleugels zijn van forse stekels voorzien. De hoofdjes staan meestal afzonderlijk aan het eind van de hoofdas en de zijstengels. Ze kunnen ongeveer zes centimeter breed worden en zijn afgerond kegelvormig en meer breed dan hoog. De omwindselblaadjes lopen uit in scherpe stekels; de onderste staan wijd af. De bloemhoofdjesbodem draagt geen haren, maar vertoont een mazenpatroon met opstaande, getande richeltjes. De ongeveer drie centimeter lange bloemen zijn licht roodpaars en komen in kleur met die van de Speerdistel overeen. De meeldraden zijn prikkelbaar, evenals bij Centauries: worden de bloemhoofdjes door insecten (bijen, graafwespen, vlinders) bezocht, dan trekken de helmdraadjes zich samen, zodat het op de stijltoppen liggende stuifmeel beschikbaar komt. De afgeplat vierkantige nootjes dragen een kroontje van ietwat rossig getinte, aan de voet tot een ring vergroeide pappusharen.
De Wegdistel komt voor in Europa met uitzondering van de noordelijkste delen, in Zuidwest-Azië en - ingevoerd - in Noord-Amerika. In Nederland is zij verspreid door een groot deel van het land aangetroffen, maar zeer weinig in het noordoosten. Op de meeste plaatsen is haar voorkomen onbestendig en in veel gevallen berust het op verwildering. Bestendiger is haar optreden in de duinen; voor de duinstreek bij Haarlem wordt zij al in de 17de eeuw vermeld. Ook op sommige plaatsen langs de grote rivieren en in Zuid-Limburg is zij wellicht echt ingeburgerd. Op de meeste plekken is Wegdistel echter niet meer dan een passant, die uit cultuur ontvlucht is en spoedig weer verdwijnt. Zij hoort thuis in betrekkelijk neerslagarme gebieden met warme zomers en niet te strenge winters; de rozetten zijn nogal gevoelig voor strenge vorst.
Wegdistel is een plant van zonnige, droge, ruderale of bemeste plaatsen, vooral op kalkrijke, ammoniakhoudende, humusarme grond, op zand, krijt en zandige klei. In de duinen staat zij bijvoorbeeld in bermen en aan ruiterpaden. In Zuid-Limburg groeit zij aan de voet van zuidhellingen, met name in kalkgroeven op plaatsen waar zich afgebrokkeld materiaal ophoopt (puinkegels). Als spoorwegbegeleider komt Wegdistel onder meer aan de rand van rivierdalen voor. Op nieuwe spoordijktaluds kan zij tijdelijk vrij talrijk optreden, maar meestal is zij in klein aantal aan te treffen. Dikwijls ook gaat het om een enkel exemplaar dat verdacht dicht bij een tuintje groeit. Ook vindt langs spoorwegen en autosnelwegen wel aanvoer met grond plaats.
Wegdistel is een veelzijdige gebruiksplant. Uit de nootjes is distelolie te winnen. De pappusharen zijn tot disteldoek te verspinnen en zelfs het 'spinrag' op de bladeren schijnt tot textiel verwerkbaar te zijn. Het sap van de plant was medicinaal in gebruik. Wortels, jonge scheuten en de bloemhoofdjesbodem van nog niet bloeiende hoofdjes zijn als groente eetbaar. Tegenwoordig is Wegdistel nogal in de mode als robuuste randversiering van tuintjes. Door verwildering treedt zij tegenwoordig wat frequenter in het wild op dan vroeger; zou zij als tuinplant uit de gratie raken, dan wordt zij ook in het wild weer een zeldzaamheid.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Wegdistel is een soort van zonnige ruigtevegetaties op stikstofrijke, droge en eerder kalkrijke standplaatsen. Ze staat vooral op ruderale standplaatsen: verstoorde wegbermen en ruderale duinen, vaak in de omgeving van woningen. Wegdistel wordt geregeld als sierplant in tuinen gekweekt. Op de meeste vindplaatsen in Vlaanderen is de soort niet standvastig.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.