Grove den kan je herkennen aan zijn oranjebruine schors, deze zie je meestal bovenaan op de stam. De naalden staan per twee en zijn ongeveer 5 cm lang. Grove den is een van onze weinige inheemse naaldbomen. De andere twee inheemse naaldsoorten Jeneverbes en Taxus zijn eerder struiken. Grove den kennen we vooral van de droge arme zandgronden in de Kempen omdat hij daar veel is aangeplant. Maar deze soort kan op veel meer bodems groeien en ook veel natter staan. Op deze standplaatsen verliest hij echter de concurrentie tegen loofbomen. Van nature zou Grove den veel minder voorkomen dan nu.
Grove den, een lichtboom, werd vooral aangeplant op de armste zandgronden, maar in feite kan de soort op sterk uiteenlopende standplaatsen gedijen, zelfs op plekken met een hoge grondwaterstand. Op de armste gronden kan de soort zich het makkelijkst verspreiden (vliegdennen), op de rijkere gronden wordt ze gewoonlijk weggeconcurreerd.
Uit pollenonderzoek is gebleken dat Grove den één van de eerste boomsoorten was die na het einde van de laatste ijstijd (ca. 12000 jaar geleden) onze streken koloniseerden (Tack et al., 1993; Maes, 1998). Ook plaatsnamen als Kinschot (omgeving van Turnhout) en Kinrooi wijzen op het historisch voorkomen van Grove den. Kienboom is immers Middelnederlands voor den (de Kok, 1985). Men veronderstelt dat Grove den in de loop van de Middeleeuwen in Vlaanderen helemaal is verdwenen of alleszins heel zeldzaam werd omdat de natuurlijke groeiplaats vrijwel geheel door heidevelden werd ingenomen. In elk geval blijkt uit historische bronnen dat Adriaan Ghijs in 1667 in het Grotenhout, een bos op de grens van Vosselaar en Lille, de eerste dennen in de Kempen zaaide. Het zaaigoed werd geïmporteerd uit het Mastbos in het Nederlandse Breda, wat op zijn beurt was gezaaid met zaad uit het Duitse Nürnberg. Later werd dennenzaad vanuit het Grotenhout gebruikt voor de aanleg van uitgestrekte dennenbossen over de gehele Kempen (de Kok, 1985; zie ook Bastiaens et al., 2006). In de achttiende eeuw brak de soort helemaal door, eerst vooral in het Zoniënwoud, later ook in de Oost- en West-Vlaamse ‘veldzones’. De meeste grootschalige aanplantingen op de Antwerpse en Limburgse zandgronden kwamen er pas in de tweede helft van de negentiende en in de twintigste eeuw bij de bebossing van heidegronden voor de productie van mijnhout (Van Landuyt et al., 2006). Is Grove den dan als een inheemse soort te beschouwen? Ze heeft zich na de laatste ijstijd spontaan gevestigd in onze streek. De soort hoort hier dus van nature thuis en is dus inheems. Maar omdat de soort in de Middeleeuwen zo goed als uitgestorven was en opnieuw is ingevoerd via zaaigoed dat oorspronkelijk van Duitsland afkomstig was, kunnen we de Grove dennen in de Kempen niet als autochtoon beschouwen. Autochtoon betekent immers dat het plantmateriaal zich sinds de ijstijd ter plekke altijd slechts natuurlijk heeft verjongd, of kunstmatig is verjongd met strikt lokaal oorspronkelijk materiaal (Heybroek, 1992; Bastiaens et al., 2006). Grove den is als soort dus wel inheems, maar de meeste, zoniet alle bomen die we in ons land aantreffen, zijn niet autochtoon want afkomstig van vreemd zaaigoed.
Naald: In bundels van twee, 3 tot 7 cm lang, blauwgroen, halfcirkelvormig in doorsnede, met rijen huidmondjes zodat er een grijze schijn ontstaat. De naalden zijn vaak gedraaid rond de as, stijf, een weinig stekelige top, naaldschede 0,8 cm. De naalden blijven 2 tot 3 jaar op de twijg.
Bloeiwijze: Bloei eind mei begin juni, mannelijke bloemen in kegels aan de voet van de scheuten, rondom de twijg, geelachtig. De vrouwelijke bloemen zitten in kegels aan de top van de scheuten en zijn donkerrood. Vrucht Kegel, 3 tot 6 cm lang, geelbruin bij rijpheid, kort gesteeld, met afgeronde basis. De zaden zijn meestal zwart met een 1,5 cm lange vleugel die ongeveer 3 keer zo lang is als het zaadje.
Twijgen en knoppen: De twijg is kaal en grijs. De knoppen zijn lang eivormig, zonder hars met teruggeslagen schubben aan de top.
Schors: De schors is bij oudere bomen bovenaan de stam oranjeachtig en niet zo ruw, onderaan is ze dikker, grijsbruin en schubbig met diepe groeven.
Onderscheid met Zwarte den (Pinus nigra):
10 - 30 m (tot 40 m)
als jonge boom kegelvormig, later meer grillige kroon
Grove den komt voor in vrijwel heel Europa en een groot deel van Noord-Azië, evenals in Klein-Azië. In West-Europa, zeker in kustgebieden (zoutgevoeligheid), ontbreekt de soort of is ze van nature zeldzaam. Enkel de Schotse populaties worden algemeen als een natuurlijke voorpost erkend. In de rest van West-Europa beschouwt men de soort als ingeburgerd, alhoewel ook daar mogelijk nog enig autochtoon materiaal is overgebleven. Men neemt over het algemeen aan dat de westelijke areaalgrens over Oost-Frankrijk en Duitsland (Elbevallei) loopt. Ook in het zuiden en zeker in het zuidwesten van Europa komt grove den van nature weinig voor, behalve in berggebieden.
In de Atlas van VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1972 werd grove den niet opgenomen. De huidige kaart geeft alleen de waarnemingen van de tweede karteringsperiode weer. Grove den werd het meest aangeplant in de Kempen, de veldgebieden en het gedeelte van het Waasland dat binnen de Vlaamse zandstreek ligt. Ook in de zandigere delen van de Vlaams-Brabantse Leemstreek komt ze vrij veel voor. Of de soort zich in al die gebieden gemakkelijk spontaan verjongt, is niet helemaal duidelijk.
oude schors grijsbruin, in grove plakkaten, jongere schors warm roodbruin
onopvallende bloemen
hangende kegels (3 - 6 cm), meestal alleenstaand, soms per 2 - 3 bijeen
Deze pagina werd mogelijk gemaakt door de financiële steun van het LIFE-programma van de EU(opent nieuw venster) in het kader van het LIFE BNIP-project(opent nieuw venster).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.