In dit bostype zijn er vijf subtypes te onderscheiden. Het subtype met Adelaarsvaren (I2a) vormt de overgang tussen de Dennen-Eikenbossen (bostypegroep I) en de Eiken-Beukenbossen (bostypegroep H). Naast de typische indicatorsoorten voor de Dennen-Eikenbossen zoals Bochtige smele, Pijpenstrootje en Blauwe bosbes, komen ook indicatorsoorten uit de Eiken-Beukenbossen voor zoals Adelaarsvaren, Valse salie, Dalkruid, Lelietje-van-dalen, Gladde witbol en Ruige veldbies. Blauwe bosbes heeft zijn optimum in het subtype I2b. Subtypes I2c en I2d worden gedomineerd door respectievelijk Bochtige smele en Pijpenstrootje. In het subtype met Struikhei (I2e) tenslotte komen meer soorten van open plekken voor zoals Struikhei, Gewoon wilgenroosje, Gewoon struisgras, Schapenzuring, Fioringras en Pitrus.
Het Dennen-Eikenbos met Bochtige smele en Pijpenstrootje komt voornamelijk voor in de Kempen, hoewel men het ook op andere plaatsen in Vlaanderen kan vinden. Potentieel gaat het over enkele honderdduizenden ha, momenteel over enkele tienduizenden ha (veelal naaldhout). Met 391 opnamen in het vegetatiemeetnet van de bosinventarisatie (Bos & Groen, 2001) heeft dit type een aandeel van 33,3 % van het actuele Vlaamse bosareaal. Dit stemt overeen met een oppervlakte van 48500 ha. Ruim 45 % van alle opnamen met exact gekende coördinaten die tot dit type behoren (n = 1168), ligt in homogene naaldbossen bestaande uit Grove den, Corsicaanse den, Lork of Douglasspar. Bijna 22 % ligt in loofhoutbestanden. Goed ontwikkelde oude Eiken-Berkenbossen nemen maar enkele honderden ha in beslag (Vandekerkhove, 1998). Men vindt die bijvoorbeeld in Pietersem (Lanaken), Lanklaarderbos (Dilsen-Stokkem), Luysterborg (Beerse) en de Staatsbossen van Ravels. Het subtype met Adelaarsvaren vindt men veel op tertiaire zandruggen op het Brabants plateau en in het Hageland. Het subtype met Blauwe bosbes komt het meeste voor op het Kempisch plateau. De andere subtypes vindt men verspreid over de hele Kempen.
Het Dennen-Eikenbos met Bochtige smele en Pijpenstrootje is typisch voor voedselarme, droge en zure zandgronden. Het heeft een duidelijke voorkeur voor droge tot matig natte zand- of lemig zandbodems met een humus en/of ijzer B horizont (podzolbodems). Het subtype met Adelaarsvaren (I2a) komt iets vaker voor op zandleembodems met een sterk gevlekte textuur B horizont. Het subtype met dominantie van Pijpenstrootje (I2d) verkiest iets nattere bodems dan de andere subtypes.
Het Dennen-Eikenbos met Bochtige smele en Pijpenstrootje wordt gekenmerkt door eerder lichtverdragende planten van frisse tot vochtige, stikstofarme en zure bodems. Dit bostype heeft de laagste mR-waarde van alle bostypes. Vooral Bochtige smele is een indicator voor de meest zure bodems (Hill, 1999). Het is dan ook niet verwonderlijk dat vooral het subtype met dominantie van Bochtige smele wordt gekenmerkt door een extreem lage mR-waarde (2,85).
Zure depositie en vermesting vormen ook bij dit bostype een probleem. Het externe beheer van dit bostype spitst zich toe op het instellen van bufferzones en gesloten externe bosranden om deze effecten te beperken. In het bijzonder rond de best ontwikkelde voorbeelden van dit type is dit onontbeerlijk (Bos & Groen, 2001). Door de bemesting zijn Rankende helmbloem en Fijn laddermos de laatste jaren sterk toegenomen. Hengel en heel wat levermossen, korstmossen en paddestoelen hebben er echter sterk onder te lijden (Weeda et al., 2005). De meeste bossen in dit type zijn soortenarme, structuurarme aanplanten van naaldhout. Dit type omvat echter ook een aantal structuurrijke oude bosbestanden op oud-boslocaties. Deze zeldzame typische Eiken-Berkenbossen met goed ontwikkelde kruidvegetatie krijgen best een reservaatsstatuut. Na een eventueel startbeheer (verwijdering van uitheemse soorten) kan hier overgegaan worden tot niets doen. Indien nog zeldzame soorten van halfopen of open vegetaties voorkomen, kan ook geopteerd worden voor een gericht beheer in functie van een ijl, lichtrijk bosbeeld. Ook het plaatselijk in stand houden van hakhoutbeheer kan een positief effect hebben op specifieke mossen, korstmossen of insecten (Stortelder et al., 1999). Binnen een multifunctioneel bosbeheer zal naaldhout ook in de toekomst een belangrijke betekenis behouden. Bij homogene bestanden wordt niettemin gestreefd naar een geleidelijke omvorming naar meer gemengde bossen waar ook inheemse loofboomsoorten een belangrijke rol spelen (De Schrijver et al., 2002). Loofbomen zorgen immers voor een reductie van de verzuring en vermesting in de dennenbossen (De Keersmaeker et al., 1998). Soms is het nodig om agressief oprukkende exoten te bestrijden. Waar Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik of Pontische rododendron gaan domineren, verschuift het bostype naar een derivaatgemeenschap (zie bostypes I3, I4 en I5).
De meeste Dennen-Eikenbossen met Bochtige smele en Pijpenstrootje worden aangetroffen in bossen van maximaal 150 jaar oud. Het gaat dan ook meestal om bebossingen van voormalige heidegronden. Alleen het subtype met Adelaarsvaren komt meer in oud bos voor.
Dennen-Eikenbossen met Bochtige smele en Pijpenstrootje omvatten vaak structuur- en soortenarme bossen, die vrij recent van oorsprong zijn. De meeste bosbestanden op zich hebben een vrij beperkte natuurwaarde. De natuurwaarde van dit bostype is vooral gelinkt aan zijn uitgestrektheid. Toch kan men soms Rode Lijstsoorten aantreffen zoals bijvoorbeeld Rode dophei, Kruipbrem of Jeneverbes (alle drie kwetsbaar). Een minderheid betreft echter structuurrijke oude bosbestanden op oud-boslocaties (vooral in het subtype met Adelaarsvaren en het subtype met Blauwe bosbes). Dergelijke oude bossen op zeer arme standplaatsen zijn extreem zeldzaam en hebben een zeer hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Ze kunnen een vrij rijke, maar vooral zeer specifieke fauna van oligotrofe bossen bevatten. Bestanden die niet te sterk vergrast zijn en geen dikke strooisellaag hebben, kunnen een rijke mos- en paddenstoelenflora bevatten. Dit zijn vaak jonge naaldhoutaanplanten (Weeda et al., 2005). Over het algemeen is de mycoflora echter sterk verarmd de laatste decennia (o.a. door strooiselophoping en zure depositie).
Voor recreatie is dit bostype vooral door zijn uitgestrektheid zeer belangrijk, al is de belevingswaarde van de vaak ééntonige homogene aanplanten eerder gering. Door de grootte van de bosmassieven en de bodemomstandigheden zijn de mogelijkheden voor duurzame recreatieve ontwikkeling vrij groot. Bij overbetreding is er, zeker bij hellende terreinen een reëel risico op erosie. Vooral met mountainbikes is het erosieprobleem plaatselijk zeer accuut. Ook hier is een efficiënte zonering en sturing van de recreatie dus onontbeerlijk.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.