Het uitkapsysteem (ongelijkjarig hooghout) ontstond uit het traditionele boerenbos in het middelgebergte van Centraal- Europa. Boeren hadden een breed palet van houtproducten nodig en oogsten dit op individuele basis uit het gehele bos. De oogst van afzonderlijke bomen vond dus over de gehele oppervlakte plaats op basis van boomsgewijze selectie. Hierdoor kwamen verschillende fasen van het bos naast en door elkaar voor in etages. Er was dus sprake van ongelijkjarig bos. Deze aanpak evolueerde vanaf de achttiende eeuw tot de huidige plenterbossen. Dit systeem richtte zich met name op schaduwboomsoorten. Een andere ontstaanswijze van het uitkapbeheer kwam voort uit het klassieke middenbos (of middelhout), hetgeen een combinatie was tussen hakhout en hooghout. Het hakhout werd met name beheerd voor het brandhout. De opgaande bomen, de zogenaamde over- of bovenstaanders, werden beheerd met het oog op bijvoorbeeld bouwhout. Deze benadering komt voort uit het Europese laagland en richt zich meer op lichtboomsoorten. Dit systeem wordt ook ongelijkvormig hooghout of ‘futaie irreguliere continue et proche de la nature’ genoemd. Gedurende bijna twee eeuwen is een strijd gevochten tussen voor- en tegenstanders van uitkapbeheer. In het begin van de negentiende eeuw werden op sommige plaatsen zelfs verbodsbepalingen uitgesproken tegen uitkapbeheer. Gedacht werd dat dit aanleiding zou geven tot grove misbruiken en wanpraktijken in het bosbeheer. Bijgevolg genoot het gelijkvormig bosbeheer in onze streken lange tijd de voorkeur. Maar het besef dat dergelijke gelijkvormige bossen kwetsbaar zijn voor stormen, ziekten, plagen en bosbranden betekende een ommekeer. Tegelijk groeide het besef dat biodiversiteit en bescherming van het bosecosysteem van groot belang is. Natuurvolgend bosbeheer werd een belangrijke trend. Zeker in Duitsland en Frankrijk werd uitkapbos door sommige bosbeheerders omarmd. Anderen ontwikkelden afgezwakte varianten van het plentersysteem en ongelijkvormig hooghout.