De roodborsttapuit is een vrij kleine zangvogel, ongeveer 12cm lang. In de broedtijd heeft het mannetje een zwarte kop en witte vlekken op de zijkant van de hals en een oranje borst. De bovenzijde is donkerbruin. Het vrouwtje is van boven bruin gekleurd, ook op de ko, zonder de witte halsvlekken. Ze is minder fel oranje gekleurd op de borst. Onvolwassen vogels zijn eveneens bruin gekleurd met een soort donkerbruin schubbenpatroon. De roodborsttapuit is een insecteneter.
Recent kent deze soort een opleving, mogelijk door de zachtere winters en de verruiging van duin- en heidegebieden.
De achteruitgang in de laatste decennia van de Roodborsttapuit in cultuurland heeft te maken met intensief grondgebruik. Er verdwenen veel ruige hoekjes en verder is veel grasland omgezet in maïsvelden. Die zijn volstrekt ongeschikt als foerageer- of nestbiotoop voor de Roodborsttapuit. Het bermbeheer, wel of niet maaien en spuiten in de broedtijd, is van grote invloed op de soort. In duinen en natuurgebieden is de soort gevoelig voor veranderingen in terreinbeheer. De Roodborsttapuit gaat achteruit bij verbossing en te intensieve begrazing, en gaat vooruit bij tegengaan van verbossing en lichte begrazing.
Voor de roodborsttapuit is het behoud van voldoende structuurrijke, oude heide noodzakelijk. De soort is gebaat bij een extensieve begrazing die zorgt voor een gevarieerde vegetatiestructuur. Een te hoge begrazingsdruk is niet gewenst omdat het aantal geschikte nestplaatsen dan vermindert. Ook het behoud van solitaire bomen, bomengroepjes en struiken als structuurelementen voor zang of als uitkijkpunt, is bij het beheer van belang. In het algemeen kan men stellen dat men bij het opstellen van begrazingsschema’s in de mate van het mogelijke rekening moet houden met het habitatgebruik van de grazers én de grondbroedende vogelsoorten, alsook met de timing van de begrazing en het broedseizoen van de betreffende soorten. Zo grazen schapen bij voorkeur in het geprefereerde broedgebied van boomleeuweriken, terwijl runderen ook in ruigere, hogere vegetatie grazen. In tegenstelling tot schapen zijn ze ook vaak te vinden in de vochtigere delen van het terrein. Soorten zoals de nachtzwaluw, de roodborsttapuit en de boompieper zijn daarom wellicht gevoeliger voor begrazing met runderen dan voor schapenbegrazing. Het broedseizoen van nachtzwaluwen en roodborsttapuiten overlapt ook veel langer met de gangbare begrazingsschema’s, waardoor de kans op verstoring mogelijk toeneemt.
Leefgebied en trend
Na een dieptepunt rond 1990 toen slechts ca. 900 broedparen in Vlaanderen resteerden, is deze soort aan een opmerkelijke remonte begonnen. Ten tijde van de vorige broedvogelatlas (2000-2002) was de populatie al minstens verdubbeld tot ca. 2400 paren. Dat de toename sindsdien heeft doorgezet blijkt ook uit de ABV-cijfers. De soort is nu algemeen genoeg om door dit meetnet te worden opgepikt en laat bovendien een toename van ruim 50% zien in de periode 2007-2018. Die toename speelt zich bovendien af in zowel heide- duin- als landbouwgebied. Hiermee is het één van de weinige soorten die in ons landbouwareaal positieve cijfers laat noteren. Regionale cijfers ondersteunen ten volle de ABV-data. Illustratief is bijvoorbeeld de toename van de soort in de Kalmthoutse Heide: van 44 paren in 1999 tot 135 paren in 2019. Uitzonderlijk worden ook lokale afnames gemeld. Na de aanleg van het gecontroleerde overstromingsgebied Kruibeke- Bazel Rupelmonde nam de soort erg snel toe van 1 broedpaar in 2007 tot 32 paren in 2011. Sindsdien zijn ze er stilaan weer afgenomen en in 2018 werden nog slechts 3 paren geteld. In Nederland wordt gemiddeld precies dezelfde positieve tendens -en omslag sinds 1990- vastgesteld als in Vlaanderen. Men schat er de populatie in 2013-2015 op maar liefst 15.000-18.000 broedparen.
Op de broedplaatsen zijn Roodborsttapuiten aanwezig van maart tot en met oktober. Vooral na een serie zachte winters zijn ook winterwaarnemingen niet uitzonderlijk. Zulke vogels overwinteren, niet zelden paarsgewijs, vaak in de omgeving van broedplekken, met name in agrarisch landschap. Of het om lokale broedvogels gaat, valt niet met zekerheid te zeggen. De wegtrekkers overwinteren vooral in Zuidwest-Europa en Noord-Afrika.
Roodborsttapuiten zijn vogels van open tot halfopen, vaak droge terreinen met enige struweelopslag of hoog opschietende kruiden, zoals heidevelden maar ook extensief beheerde agrarische landschappen. Deze landschappen bevatten dan een groot aandeel aan grasland, enig reliëf met bijv. greppels en paaltjes en struiken als uitkijkpost. Voor de zang en balts wordt steeds gebruik gemaakt van opvallende, hoger gelegen uitkijkposten zoals struiken en bomen.. Het goed verborgen nest wordt op of net boven de grond gebouwd, dikwijls tussen struweel of ruigte, bijvoorbeeld op een slootoever. Vanaf een uitkijkpost in het territorium wordt het grootste deel van het uit insekten en ander klein gedierte bestaande voedsel opgespoord. De territoriumgrootte is 1-10 ha.
De soort leeft van insecten en andere ongewervelden, die vaak worden gegrepen vanaf een hogere uitkijkpost. Ook overgangszones tussen korte, grazige begroeiingen of open zand en hogere heidebegroeiingen worden tijdens het foerageren graag bezocht. Adulte en juveniele vogels hebben een gelijkaardig dieet en foerageren op dezelfde plaatsen.
De verstoringsgevoeligheid van de roodborsttapuit is matig groot (verstoring bij < 100 m afstand). In tegenstelling tot paapjes, is er bij roodborsttapuiten niet vastgesteld dat in de nabijheid van paden en wegen de dichtheid afneemt. Vooral verstoring door landrecreatie vormt een bedreiging voor de roodborsttapuit.
Rode Lijst | POP-VL | KT-VL | LT-VL | KT-BEL | LT-BEL | Trend Europa |
Momenteel niet in gevaar | 2700-4000 | +52% | Toename | Afname | Toename | Stabiel |
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.