In een bos zijn niet alleen de levende bomen van belang. Ook dood hout is nodig voor talrijke planten, dieren, paddenstoelen en bacteriën die het als woonplaats of voedselbron gebruiken. Dood hout bestaat uit afgestorven, beschadigde en afstervende bomen en struiken, of delen ervan. Men onderscheidt staand en liggend dood hout. Beiden zijn ecologisch zeer waardevol.
Rottend dood hout is lang gezien als een verliespost en een teken van nalatig of slordig bosbeheer. Het is jammer van het verlies aan (brand)hout en het kan ziektes overbrengen op de nog levende bomen. Tenminste, dat waren de ideeën die leefden. Dood hout is echter een van de belangrijkste factoren die de biodiversiteit van een bos vergroten. Er zijn verschillende vormen van dood hout (staand, liggend, meer of minder verteerd). Zo'n 600 soorten paddenstoelen en 1350 soorten kevers zijn betrokken bij het volledig opruimen van hout. Dood hout bruist dus van leven. Larven van kevers, vliegen, muggen en rupsen van nachtvlinders doen zich te goed aan het rottend hout. Deze larven en rupsen trekken parasitaire wespen aan die houtkeverlarven gebruiken om er een ei in te leggen. Ook vogels (bijv. spechten) worden aangetrokken door deze lekkernij. De gangetjes die de larven maken in het hout worden bewoond door bijen en wespen. Wanneer er grotere holen in de stam ontstaan, kunnen er zich ook vogels, eekhoorns, boommarters en vleermuizen in nestelen. Deze trekken op hun beurt insecten aan die specifiek afhankelijk zijn van vogel- en zoogdierennesten. Mossen en korstmossen gebruiken het dood hout als groeiplaats. Met schat dat niet minder dan 20 % van alle soorten in het bos rechtstreeks van hout leven, en nog eens 20 tot 30% onrechtstreeks (bijvoorbeeld insecteneters die houtkevers eten). Het opruimen of verbranden van dood hout vermindert de rijkdom aan soorten met de helft.
Als een boom sterft of een zware tak op de bosbodem valt stopt de actieve verdediging tegen indringers. Op dat moment start een proces dat jaren kan duren tot het hout is verteerd tot humus en voedingsstoffen. Afbraak van natuurlijk afval wordt verzorgd door een veelheid aan kleine organismen. Hout bevat weinig voedingsstoffen en soms ook gifstoffen. Sommige kleine organismen zijn speciaal aangepast hiervoor. Ook het vochtgehalte is een belangrijke factor die de afbraaksnelheid zal beïnvloeden. Te droog of te nat hout breekt maar traag af. Als het vochtgehalte minder dan 20% bedraagt kunnen er bijna geen organismen meer in overleven. Anderzijds bevat te nat hout zeer weinig zuurstof om veel leven mogelijk te maken. Enkel bacteriën en enkele gespecialiseerde schimmelsoorten kunnen daarin overleven. Hetzelfde geldt voor de temperatuur. Te koud of te warm zijn niet goed voor een snelle afbraak. Opmerkelijk is de relatie tussen enkele schimmelsoorten en de afbraaksnelheid. Sommige schimmels breken het hout maar traag af maar zijn wel in staat andere schimmels buiten te houden waardoor het hout relatief traag verteert Een rottende stronk zal in een paar jaar tijd sterk van uitzicht veranderen, van vers en stevig hout tot een witte vezelige massa en uiteindelijk is bijna geen spoor meer terug te vinden. Veel organismen zijn aan een bepaald stadium gebonden. In eerste instantie zal een vers stuk hout binnenin wat verteerd worden door bacteriën. Hun invloed is niet zo groot. Aan de buitenkant beginnen kleine platte mosjes en levermossen te groeien. Iets later komen kleine schimmels ten tonele. Zo zijn er de blauwschimmels die vooral in dennenhout voorkomen en het hout blauw kunnen kleuren. Maar ook hun invloed is klein. Ze leven enkel van de inhoud van de cellen en laten de structuur van het hout met rust. Ondertussen zijn er wel bastkevers hun gangen aan het graven en eieren aan het leggen. Ook mossen die wat meer rechtop staan komen ten tonele. Dan begint het pas echt goed. De grotere schimmelsoorten, degenen die paddenstoelen vormen, beginnen nu echt de houtstructuur aan te tasten. Het begint meestal bij de wat bescheiden soorten zoals korstzwammen, maar na een bepaalde tijd worden ook de zittende houtzwammen zichtbaar. Elfenbankjes en Oesterzwammen zijn gekende voorbeelden. Het hout wordt nu ook doorgraven door boktorren en houtwespen. Als het hout nog wat verder is verteerd zien we hoe langer hoe meer paddenstoelen met een steel verschijnen zoals groepen glimmerinktzwammetjes of stobbenzwammetjes. In grotere stukken (eiken)hout vinden we in dit stadium ook het Vliegend Hert terug. Er groeien plakkaten mossen en varens op de stam. Er verschijnt Witte klaverzuring en andere hogere planten. Uiteindelijk is de stam volledig verteerd en blijft er gewoon een wat rijkere plek met wat intensievere plantengroei over. In een rottend stuk hout komen veel verschillende zones voor. Het deel dat in contact staat met de grond is het vochtigst, terwijl het bovenste deel het droogst is. De bast en spint zijn voedzaam, terwijl het kernhout voedselarm en vaak zelfs relatief giftig is. Veel schimmels hebben zich gespecialiseerd in een bepaalde situatie. Toch is het logisch dat in het hout de schimmels elkaar ontmoeten. Er zijn op dat moment verschillende dingen mogelijk. Als het om dezelfde soort gaat en ze zijn bovendien nauw verwant kunnen de schimmeldraden versmelten. Dat gebeurt niet vaak. Meestal wordt een soort grens getrokken en stoppen de schimmels de groei in elkaars richting. Elk exemplaar bezet nu een bepaalde zone binnen het hout. Als frontlijn is er een soort niemandsland, die in het geval van de porseleinzwam oranje is maar bij veel soorten zwart is gekleurd. Nog een bijzondere situatie doet zich voor bij parasieten op houtzwammen, zoals het Fopelfenbankje dat parasiteert op het Elfenbankje. De Gewone zwavelkop is dan weer zo concurrentiekrachtig dat hij andere soorten als het ware kan opzijduwen. Ook wat betreft insecten zijn er leuke voorbeelden te geven. Uit een onderzoek in de naaldbossen van Ravels heeft men zo 40 verschillende soorten kevers gevonden in 0,2 m³ dennenhout. Er is ook een stuk dennenhout van 0,7 m³ ingepakt in plastic waardoor men zeer nauwkeurig alle insecten die eruit kropen kon bijhouden. Dat waren er 9135 ! Dat betekent dus dat dood hout tienduizenden beestjes per kubieke meter hout kan bevatten. Het is evident dat deze een belangrijke voedselbron zijn voor spechten, zangvogels, spitsmuizen, vleermuizen en roofinsecten. Veel dieren hebben hout niet nodig als voedsel maar als schuilplaats. Voor veel dieren levert een boomstronk of -stam een ideale schuilgelegenheid om de dag door te komen. Amfibieën zoals de Pad en de Vuursalamander, zitten overdag goed verscholen onder een stuk hout of in een ongebruikt muizenholletje. Pissebedden en andere kleine beestjes zijn ook afhankelijk van ideale vochtomstandigheden om in leven te blijven. In wat drogere bossen zijn deze omstandigheden vooral onder stronken te vinden. Als zo'n stronk wordt omgedraaid komt er een hele wereld tevoorschijn van kleine organismen die allerlei organisch materiaal afbreken en zo de voedselcyclus in het bos vervolbrengen. Naast pissebedden vinden we slakjes, miljoenpoten, oorwormen, springstaartjes en mierennesten. Deze trekken een flink aantal al even kleine roofdieren aan zoals loopkevers, spinnen, bastaardschorpioenen, duizendpoten en hooiwagens. Het is duidelijk dat dood hout een grote meerwaarde kan bieden aan een bos en dit vooral uit ecologisch, maar ook uit recreatief en landschappelijk opzicht. Vooraleer we bekijken hoe we meer dood hout in het bos kunnen krijgen, kan het interessant zijn eens te bekijken hoeveel dood hout er minimaal moet aanwezig zijn om een duidelijk effect te hebben op biodiversiteit. Een eerste benadering is het bekijken van bossen met minimale menselijke invloed, zeer oude bosreservaten bijvoorbeeld, waar al zeer lange tijd geen hout meer uit het bos is gehaald. We zien dat daar tussen de 15 en 20% dood hout kan aanwezig zijn. Deze percentages drukken de hoeveelheid uit ten opzichte van het totale houtvolume. Dat is natuurlijk vrij veel en ook niet nodig om al die dieren, schimmels en planten kansen te geven. Men gaat ervan uit dat een percentage tussen de 5 en 15 m³ per hectare zeker moet volstaan om een rijker ecosysteem te bekomen. In beheerrichtlijnen, zoals de beheervisie van het Agentschap Natuur en Bos wordt een percentage van 4% vooropgesteld. Hoe kan de beheerder hierop inspelen? Een goede start is stoppen met al het hout uit het bos te verwijderen. Bij een velling kan het takhout blijven liggen. En stronken uitfrezen is al helemaal niet meer van deze tijd. Bij het achterlaten van hout is het overigens geen goed idee gericht dood hout gaan stapelen op schrale plaatsen. De daaropvolgende verrijking van de bodem is funest voor paddenstoelen en plaatsen die gebonden zijn aan schrale situaties. Een tweede mogelijkheid is stervende bomen die bijvoorbeeld overschaduwd zijn door succesvollere soortgenoten gewoon te laten staan. Zij zullen de sterke groeiers toch niet meer hinderen. In bosbouwkundig opzicht mogen ze blijven staan. Zelfs als er een vraag is naar brandhout kan men een aantal van deze bomen met rust laten. Dikwijls hebben deze bomen ook holtes, veroorzaakt door rotting of spechten. Zij bieden gelegenheid aan holenbroeders om een nest te maken. En nadat de stambasis gerot is vallen ze om en bieden schuilgelegenheid aan insecten en amfibieën. Een maatregel die soms wordt toegepast bij het inleidend beheer van bosreservaten, is het verwijderen van exoten. Deze kunnen ook blijven liggen nadat ze zijn geveld. Als er behoefte is aan staand dood hout worden ze soms geringd. De bast wordt rondom rond weggehaald waarna de boom sterft. Op langere termijn kan gewerkt worden met langere bedrijfstijden. Dat wil zeggen dat bomen ouder mogen worden vooraleer ze worden gekapt en het bestand verjongd. Dat zorgt niet alleen voor dikkere bomen met een interessante schors en meer holtes, maar ook meer kwaliteitshout dat relatief meer opbrengt dan veel dunne stammetjes. Wordt dit gecombineerd met inheemse boomsoorten, respect voor de bodem en de vegetatie, groepsgewijze verjongingen in plaats van kaalkap,... dan evolueert een bos tot een prachtig halfnatuurlijk landschap. Een plaats waar naast een zekere economische opbrengst natuurlijke processen hun plaats hebben, waar de biodiversiteit hoog is en waar recreatie zeer welkom is.
Buysse, Wim et al, 2001. Beheervisie openbare bossen. LIN, Aminal, Afdeling Bos&Groen Walleyn Ruben, 2003. Zwammen en Bosbeheer. LIN, Aminal, Afdeling Bos&Groen
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.