Bij graslandbeheer is het zeer nuttige enkele grassoorten te kunnen herkennen. Vooral de "negatieve" soorten zijn van belang. Dit zijn de grassoorten van fase 0, 1 en 2. Zolang deze grassoorten dominant zijn moet je vroeg maaien in mei (sommige maaien zelf al in april). Voor fase 0 is Engels raaigras de te kennen soort. Fase 1 is meestal te herkennen aan de aanwezigheid van veel Ruw beemdgras en fase 2 heeft drie kenmerkende soorten: Gestreepte witbol, Glanshaver en Grote vossenstaart.
Er zijn nog andere zeer algemene grassen die ook in fase 0 tot 2 voorkomen. Maar met deze 5 soorten kom je al een heel eind. Natuurlijk zijn er ook grassoorten die in de latere fases meer voorkomen, een typisch voorbeeld hiervan is Reukgras. Deze grassoort komt voor vanaf fase 3. Dit is dan een positieve soort. Een voorbeeld: Een fase 1 grasland is vaak te herkennen aan veel Ruw beemdgras. Bij een goed verschralingsbeheer zal je merken dat de hoeveelheid van Ruw beemdgras mindert en er positieve indicatoren in het grasland komen zoals bv. Reukgras. Het kunnen herkennen van Ruw beemdgras en Reukgras zal je dus helpen om de juiste fase van het grasland te bepalen. Het bepalen van de juiste fase is nodig om goede maaidata te kiezen.