Deze soortenarme pioniervegetaties met Zeekraalsoorten en vaak ook Klein schorrenkruid komen van nature voor op beschutte slikken die dagelijks overstromen met zout of sterk brak water. Hier kan Zeekraal massaal ontkiemen zonder te worden weggespoeld. Vaak komt dit habitattype voor in combinatie met de habitattypen 1320 en 1330. Zeekraalvegetaties in het Schelde- en IJzer-estuarium overlappen met het habitattype 1130 (estuaria). Binnendijks vindt men deze vegetaties terug in zilte kreken in de polders, in uitgeveende of uitgebrikte poldergraslanden die in contact staan met zilt grondwater en in laag gelegen weiden onder invloed van zilte kwel vanuit zoute of sterk brakke waterlopen. Hier blijven deze begroeiingen meestal beperkt tot vlekken of smalle linten in contact met andere zilte vegetaties. Zeekraal vindt hier geschikte groeiplaatsen in trapgaten van het vee en op drooggevallen slikoevers.
In getijdengebieden met voldoende erosie- en sedimentatiedynamiek zijn pioniersituaties steeds aanwezig en bestaat het meest aangewezen beheer uit nietsdoen. Voor de instandhouding van binnendijkse slikgebieden is betreding door grazers, in combinatie met een hoog grondwaterpeil, die rond het maaiveld schommelt, doorgaans cruciaal om een voldoende oppervlakte pioniermilieus te verzekeren. In de schorre-duinovergang is een combinatie van begrazing met nulbemesting de aangewezen beheervorm.
In de gepaste milieus kunnen deze pioniervegetaties zich ontwikkelen door het instellen van de noodzakelijke waterdynamiek, door ontpoldering of na afgraven of afplaggen. Voor binnendijkse gebieden is de aanwezigheid van een zaadvoorraad in de bodem belangrijk. Pioniergemeenschappen met Zeekraal zijn eenvoudiger te ontwikkelen dan het Zeevetmuurverbond dat van nature beperkt is tot de smalle contactzone tussen schor en duin.
Deze soortenarme pioniervegetaties met Zeekraalsoorten en vaak ook Klein schorrenkruid komen van nature voor op beschutte slikken die dagelijks overstromen met zout of sterk brak water. Hier kan Zeekraal massaal ontkiemen zonder te worden weggespoeld. Vaak komt dit habitattype voor in combinatie met de habitattypen 1320 en 1330. Zeekraalvegetaties in het Schelde- en IJzer-estuarium overlappen met het habitattype 1130 (estuaria). Binnendijks vindt men deze vegetaties terug in zilte kreken in de polders, in uitgeveende of uitgebrikte poldergraslanden die in contact staan met zilt grondwater en in laag gelegen weiden onder invloed van zilte kwel vanuit zoute of sterk brakke waterlopen. Hier blijven deze begroeiingen meestal beperkt tot vlekken of smalle linten in contact met andere zilte vegetaties. Zeekraal vindt hier geschikte groeiplaatsen in trapgaten van het vee en op drooggevallen slikoevers.
De bedekking van de vegetatie varieert van amper 10 % tot gesloten vegetaties, die meestal niet hoger worden dan enkele tientallen centimeters. Begroeiingen met Kortarige zeekraal kleuren op het einde van het vegetatieseizoen dieprood tot paars, terwijl deze met Langarige zeekraal goudgeel tot bruin verkleuren.
Zeekraal- en Schorrenkruidvegetaties vormen het beginstadium in de successie van slik naar schor. In deze soortenarme pioniervegetaties kunnen soms nog andere soorten voorkomen zoals Zilte en Gerande schijnspurrie. De brakwatervegetaties die voorkomen langs de Schelde worden gekenmerkt door het vaak dominante groenwier Vaucheria, naast Zeekraal, Zilte schijnspurrie en Klein schorrenkruid. Door sedimentatie evolueert dit habitattype naar schorren met Lamsoor en begroeiingen met Gewoon kweldergras, Gewone zoutmelde, Zulte, Melkkruid en andere meerjarige soorten (habitattype 1330), waarmee het vaak in mozaïek voorkomt. Het kan ook in mozaïek voorkomen met slijkgrasvegetaties (habitattype 1320).
De typische ongewervelde fauna van Zeekraalvegetaties omvat zowel aquatische als terrestrische soorten, aangepast aan de extreme omstandigheden van eb en vloed. Naast Borstel- en Draadwormen en vlokreeftjes zijn vaak de grote aantallen amfibische slakjes opvallend, zoals Schorreslak, Wadslakje en Muizenoortje. Bij eb zoeken diverse halofiele loopkevers (o.a. Pogonus littoralis, Bembidion pallidipenne, Bembidion maritimum, Bembidion ephippium, Bembidion normannum), kortschildkevers (o.a. Bledius) en spinnen (o.a. de Schorrewolfspin en het Slikkenspinnetje) naar voedsel. Op zijn beurt vormt de vaak abundante ongewervelde fauna een belangrijke voedselbron voor steltlopers zoals plevieren en strandlopers.
Tot habitattype 1310 worden ook de pioniergemeenschappen van het Zeevetmuurverbond (Saginion maritimae) gerekend. Dit subtype komt voor op de smalle grens van schorre en duinen of dijken, al dan niet in mozaïek met vloedmerkvegetaties, die tot de schorren (habitattype 1330) gerekend worden. De meest algemene soort van deze pioniergemeenschap is Hertshoornweegbree. Meer typische soorten zijn Zeevetmuur, Dunstaart, Laksteeltje, Deens lepelblad, Strandduizendguldenkruid en Sierlijke vetmuur.
Zeekraal- en Schorrenkruidvegetaties zijn “uiterst zeldzaam” in Vlaanderen. Belangrijke gebieden zijn de IJzermonding, het Zwin, de Baai van Heist en het zoute en sterk brakke deel van het Schelde-estuarium (waar het overlapt met type 1130). De zilte graslanden langs het Boudewijnkanaal in de achterhaven van Zeebrugge vormen een belangrijk vlakdekkend, binnendijks gebied. Binnendijks komt dit habitattype verder verspreid in de Kust- en Scheldepolders ook als punt- of lijnvormig element voor in de (randen van) zilte sloten en kreken. Het Zeevetmuurverbond is van nature nog zeldzamer en beperkt tot de contactzone tussen hoger vernoemde buitendijkse schorrengebieden en aangrenzende duinen of dijken, o.a. in het Zwin.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.