De Kamsalamander heeft graag heldere, rijk begroeide poelen met open plekjes. Vissen zijn een probleem voor deze soort. Aangezien de Kamsalamander relatief veel plaats nodig heeft per koppel, zijn verschillende bij elkaar gelegen poelen een beter habitat dan een enkele poel.
Eutrofiëring en beschaduwing van de voortplantingsplaatsen dienen vermeden te worden. Deze wateren zijn bij voorkeur vrij van vissen. Tijdelijk droogvallen kan hiervoor gunstig zijn, maar dit gebeurt bij voorkeur niet voor half augustus en niet elk jaar. Om de versnippering van populaties tegen de gaan zijn de aanleg of het herstel van poelen, graslanden, ruigten, bosjes en kleine landschapselementen in de omgeving gunstige maatregelen. De kamsalamander is een grote soort. Daardoor komen er per poel minder dieren voor dan van andere salamandersoorten. Om tot een voldoende grote populatie te komen is een complex van poelen vereist.
Beheermaatregelen
• Garanderen van een goede waterkwaliteit door het inspoelen van pesticiden en meststoffen te verhinderen.
• Ervoor zorgen dat de voortplantingswateren het hele jaar door water bevatten. In geval van drooglegging: na half september en zeker niet jaarlijks.
• Waterplanten behouden in functie van de eiafzet, maar verdergaande successie van moerasvegetatie verhinderen door gefaseerd ruimen.
• Visvrij houden van het water en indien nodig van poelen isoleren om de kolonisatie van vis via aangesloten grachtenstelsels tegen te gaan.
• Bomen en struikgewas kappen, zeker aan de zonbeschenen noordzijde, om beschaduwing en eutrofiëring tegen te gaan.
De Kamsalamander is de grootste inheemse watersalamander. Vrouwtjes worden tot 18 cm lang, mannetjes blijven iets kleiner (tot 16 cm). De buik is opvallend geel tot oranjerood met een onregelmatig patroon van grote zwarte vlekken. De kop, rug, flanken, staart en bovenzijde van de poten zijn donker- tot roodbruin gekleurd, vaak met zwarte vlekken. Er zijn ook talrijke witte stippen op de flanken en de zijkanten van de kop. Tijdens de paartijd hebben de mannetjes een hoge rugkam, met onregelmatige en diepe insnijdingen, die duidelijk gescheiden is van de staartkam. In die periode vertonen de zijkanten van de staart een opvallende (zilver)witte tot blauwachtige streep. De vrouwtjes en de onvolwassen dieren hebben geen rug of staartkam. De tot 8 cm grote larven van de soort zijn te herkennen aan de zwarte vlekken op de staartzoom, die een draadvormig uiteinde heeft, en aan de lange en dunne tenen.
De soort is aanwezig in alle Vlaamse provincies, maar de verspreiding is duidelijk gefragmenteerd. De belangrijkste concentraties van vindplaatsen bevinden zich actueel in de duinen, het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen, de Antwerpse Noorderkempen en vochtig Haspengouw.
In de voortplantingsperiode (april-juni) verblijven de volwassen dieren in het water. Ze trekken daar naar toe gedurende zachte, regenachtige nachten. Dan vindt de paring plaats en vervolgens ontwikkelen zich de eieren. Circa 200 eieren worden één voor één afgezet op de bladeren van waterplanten. Na een paar weken, afhankelijk van de temperatuur, komen de eitjes uit. De metamorfose (van larve tot jonge salamander) vindt twee tot vier maanden later plaats (meestal augustus en september). De kamsalamanders zijn na twee of drie jaar geslachtsrijp. De volwassen kamsalamander verblijft doorgaans van maart tot in juli in het water. Een klein percentage van de volwassen dieren blijft het gehele jaar in het water; de meeste gaan vanaf juli tot in september het land op en trekken naar de overwinteringplaats in de nabijheid (<400 m). De larven ontwikkelen zich in drie maanden tot jonge salamanders en verlaten dan het water.
De kamsalamander wordt verspreid over Vlaanderen aangetroffen, maar het areaal is vernipperd. De soort is minder zeldzaam dan vroeger gedacht, maar gaat plaatselijk achteruit.
De Kamsalamander bewoont vooral kleinschalige landschappen met een hoge diversiteit aan biotooptypen. De voortplantingsplaatsen zijn veedrinkpoelen, bomputten, afgesneden rivierarmen, kleine vijvers, kleigroeven, relatief voedselrijke vennen of andere plassen met stilstaand, vrij voedselrijk water met een nagenoeg neutrale pH (cf. o.a. habitattype 3150). Kamsalamanders worden frequent aangetroffen in gebieden met groepen van dicht bij elkaar gelegen waterpartijen. De plassen zijn bij voorkeur weinig of niet beschaduwd, relatief diep en/of bevatten nagenoeg jaarrond water. De aanwezigheid van vissen heeft een nadelige invloed. De aanwezigheid van waterplanten is vereist; afwisseling tussen plaatsen met een dichte watervegetatie en stukken met open water is optimaal. De vrouwtjes zetten de eitjes individueel af op ondergedoken bladeren van water- of oeverplanten. In de periode november-maart overwintert de soort aan land. Gunstige landbiotopen zijn bossen, struwelen, boomgaarden, vochtige en extensief beheerde weilanden, heideterreinen, houtwallen en hagen. De migratie van land- naar waterbiotoop en tussen voortplantingspoelen gebeurt veelal langs heggen, rijen knotbomen, rietkragen en perceelsranden met ruigtekruiden.
Zeldzaam
De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen of tijdelijk droogvallen van de voortplantingspoelen en/of het verdwijnen van geschikte landbiotopen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.