De Harkwesp is onze grootste graafwesp die voorkomt in zandige regio’s. De vrouwtjes maken nestjes in het zand met in ieder nestje maar één larve die ze prooien brengt (voornamelijk zweefvliegen en andere vliegen). Ze hebben een geel-zwart achterlijf met golvende banden en opvallende groene ogen. Op hun voorpoten hebben ze grote, harde haren waarmee ze graven in het zand: hun letterlijke harken. Het typische habitat voor deze soort is mosduin. Voor hun nesten hebben ze niet graag open stuifzand (hun nest zou vlug instorten) maar met een dicht tapijt van duingrasland zijn ze ook niets. Ze hebben dus graag net die overgang of gradiënt die in mosduinen te vinden is.
Ze zijn heel gevoelig voor begrazing, aangezien hun nesten gemakkelijk vertrappeld worden. In vrij dichtbegroeide duinen zullen begrazers mosduinen ook net als corridor of rustplaats gebruiken. Plaatsen waar ze aanwezig zijn, of goede mosduinen vlakbij bestaande kolonies, worden best afgerasterd voor begrazers. Indien de duinen dreigen te verstruwelen, kan het afgerasterd stuk gefaseerd begraasd worden, of handmatig gekapt en gemaaid worden.
Voor een beheervisie voor Harkwesp, denk in een dynamisch landschapsmozaïek.
Harkwesp heeft pioniervegetatie nodig en zal dus geen stand kunnen houden als er op lange termijn geen dynamiek is, maar te hoge verstoring door vertrappeling is ook nadelig. Maak daarom op landschapsschaal een mozaïek in ruimte en tijd met drie types gebieden: bronpopulaties, uitbreidingszones en kleine gevrijwaarde plekken in een grotere landschapscontext.
Lange termijn onbeheerde locaties (niet maaien, niet begrazen, geen recreatie) met goede bronpopulaties. Een afrastering installeren is vaak aangewezen. Lokaal kan vegetatie-successie door mechanisch ingrijpen (plaggen) worden aangepakt. Sterke bronpopulaties is een absolute must i.f.v. potentiële dispersie.
Uitbreidingszone rond bronpopulatie waar open plekken worden gecreëerd. Dit kan via tijdelijke overbegrazing, bij voorkeur met schapen, zodat er nog nesten overblijven die zorgen voor een snelle aantrekking en heropbouw van de lokale populatie vanuit de naburige bronpopulaties. Type begrazing hangt sowieso ook af van de te bestrijden successie. Aanvullend kan struikopslag mechanisch worden verwijderd. Machinaal open zandplekken creëren geeft sneller resultaat, maar heeft grotere impact op het terrein. Belangrijk bij deze uitbreidingszone is om gecreëerde open plekken lang genoeg onbeheerd te laten na de ingrepen om de populatie kansen te geven om aan te groeien, met influx vanuit de bronpopulatie.
In de grotere landschapscontext kunnen in gebieden met recreatie of begrazing hier en daar kleine, geschikte open plekken aanwezig zijn die weinig verstoord worden, zeker indien begrazing in de zomer wordt uitgerasterd. Dit maakt uitwisseling tussen de sterke bronpopulaties mogelijk en laat een dynamische metapopulatie toe.
Het beheer van dit mozaïekpatroon moet rekening houden met dichtgroeien van de open plekken, door proactief nieuwe open plekken te creëren waar de bronpopulatie naartoe kan verbreiden. Gezien de successie zal er op middellange termijn een rotatie zijn tussen 1 en 2, en kunnen nieuwe bronpopulaties in 3 gevonden worden.
- Aanvullende tips:
- Winddynamiek op grote ruimtelijke en tijdsschaal blijft het optimale doel
Op grote ruimtelijke en lange tijdschaal blijft winddynamiek het meest ideale: hier is de levenswijze van de Harkwesp het beste aan aangepast en krijgt het ideale nesthabitat (mosduin: de overgang van helmduin of open zand naar meer begroeide duingraslanden) het meeste kans om te ontwikkelen.
De Harkwesp is onze grootste graafwesp (13-25 mm). Het achterlijf is geel-zwart gekleurd met golvende banden. Het borststuk is zwart met enkele gele vlekken en de poten zijn zo goed als volledig geel. De voorpoten hebben dikke, stevige haren (de letterlijke harken) waarmee ze graven. Ze hebben grote groene ogen en zowel de kop als het borststuk zijn behaard. Het rostrum of de lip is vrij lang, daarmee de letterlijk Latijnse vertaling ‘snavelwesp’.
Mannetjes en vrouwtjes zijn met enkele kenmerken van elkaar te onderscheiden: in het veld is het gemakkelijkste kenmerk de antennen: bij mannetjes is de onderkant helemaal oranje-geel en de bovenkant zwart, bij vrouwtjes zijn hoogstens de laatste antenneleedjes onderaan gelig gekleurd. Voor de rest hebben mannetjes een achterlijfsegment meer (7 t.o.v. 6 bij vrouwtjes) en 13 antenneleden (i.p.v. 12 bij vrouwtjes) en heeft het 7e sterniet (onderste platen van het achterlijf) een gelobde kam (deel van het geslachtsorgaan) terwijl bij het vrouwtje na het 6e sterniet de angel zit.
De Harkwesp is een graafwesp uit zandige regio’s. In Vlaanderen zijn nog twee gekende leefgebieden: verschillende populaties verspreid over de duinen van de Westkust en één populatie in oude landduinen in Geel-Bel. Sommige jaren duiken er individuele Harkwespen op aan de Oostkust, Middenkust en in de Kempen, maar daar zijn nog geen kolonies gevonden. Er is wel een kleine populatie ontdekt in Wetteren in 2016, waar er sinds dan elk jaar actief gravende vrouwtjes gezien zijn. In Wallonië is nog één gekende inlandse populatie op een oude mijn-terril in Harchies (provincie Henegouwen). Aan de Westkust zijn ze in de grootste aantallen terug te vinden, vooral in de grotere duingebieden.
De mannetjes Harkwespen sluipen als eerste uit in juni. Enkele weken later volgen de vrouwtjes. De mannetjes patrouilleren dan rond de kolonies om uitsluipende vrouwtjes als eerste te pakken te krijgen. Ze kunnen verse vrouwtjes ruiken die zich nog in het zand bevinden en graven hen soms tegemoet. Na de paring, waarbij een hoop mannetjes rond een vrouwtje soms een rollende bal op de grond of in de lucht vormen, beginnen vrouwtjes graafgedrag te vertonen. De eerste dagen graaft een vrouwtje Harkwesp op verschillende plekken om mogelijke nestplaatsen te testen. Hierna zal ze een nest graven met één broedkamer waar ze een larve inlegt. Die zal ze progressief voeden, wat wil zeggen dat ze de eerste dagen enkele prooien zal brengen en daarna steeds meer en meer. Hierbij opent en sluit ze de nestingang telkens opnieuw. Ze brengt zweefvliegen en andere vliegen aan als prooi. Na zo’n 12 dagen is de nestcyclus voltooid en zal de larve zich verpoppen en zo de winter doorkomen. Ze sluit het nest dan voor een laatste keer en zal op een andere plek een nieuw nest beginnen met ook 1 larve in. Zo kan een vrouwtje Harkwesp geschat 5 à 6 nesten maken gedurende één zomer. In september vertonen de vrouwtjes steeds minder graafgedrag en sterven hierna. Mannetjes sterven vroeger in het seizoen. Ze overwinteren dus als pop en de adulte dieren leven enkele maanden tijdens de zomer.
De dieren kunnen goed vliegen, waardoor ze vrij mobiel zijn om te foerageren: prooien voor hun larve vangen en nectar drinken om zichzelf te voeden. Voor hun nestplaats zijn ze heel plaatstrouw en blijven vaak dicht bij hun vorige nest. Ook kolonies zie je vaak jaar na jaar terug op dezelfde plaatsen. Het is voor hen wellicht vrij moeilijk om (nieuwe) geschikte plaatsen te koloniseren omdat ze vooral de sociale aanwijzing gebruiken van andere Harkwespen die aan het graven zijn om ook op die plaats een nest te beginnen maken.
Voor hun nestplaatsen hebben Harkwespen mosduinen (open pioniersvegetatie in duinen gekenmerkt door veel mossen) nodig. Ze willen geen open stuifzand omdat hun nesten dan in elkaar zakken, maar ze geraken ook niet door een te dicht begroeide grasmat. Binnen een mosduin zullen ze ook net de plekjes opzoeken die nog wat open plekken zand hebben maar net wat structuur bieden van Duinsterretje, Klauwtjesmos, Zanddoddegras … Voor hun nestplaatsen hebben ze dus graag een gradiënt of overgang. Zulke randen zijn net heel gevoelig voor verstoring door grazers of recreanten.
Ze moeten vliegen (vooral zweefvliegen) kunnen vangen als prooi, maar de adulte dieren drinken zelf nectar als voedsel. De nabijheid van de zeereep (met Blauwe zeedistel) of bloemrijk duingrasland of ruigte is dan ook van belang voor zowel prooien als nectar. De meest gebruikte nectarplanten van de Harkwesp zijn Blauwe zeedistel, Gewone ossentong, Jakobskruiskruid, Koninginnenkruid…
De Harkwesp is in geen enkele Vlaamse Rode Lijst opgenomen (er bestaat nog geen lijst van Hymenoptera of vliesvleugeligen: de wespen, bijen en mieren), ook niet bij de IUCN. Hierdoor is er geen wettelijk kader om de Harkwesp te beschermen. De Harkwesp is zeer zeldzaam en zijn leefgebied is erg gekrompen: tot de jaren 1940-50 was hij nog vrij algemeen op alle zandgronden in België en Nederland, maar is nu in beide landen teruggedrongen tot de grotere duingebieden aan de kust (met uitzondering van enkele kleine inlandse populaties, zie Beschrijving>voorkomen).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.