Gewone ossentong is een ruwbladige met blauwe bloemen en witte keelslippen. Deze keelslippen zijn duidelijk zichtbaar in het midden van de bloem. De naam ossentong wordt ook gebruikt voor de Overblijvende ossentong maar dit is een andere soort.
Gewone ossentong komt voor in de gematigde streken van Europa. De soort ontbreekt op het Iberisch Schiereiland en in het zuiden van Italië en Griekenland. Op de Britse Eilanden is ze zeldzaam (vaak slechts adventief). Naar het noorden toe strekt het areaal zich uit tot Zuid-Scandinavië en naar het oos- ten tot Oekraïne en Europees Rusland.
Gewone ossentong komt talrijk voor aan de Westkust, maar is in de rest van Vlaanderen uitgesproken zeldzaam. Het aantal vindplaatsen is sterk toegenomen, maar de populaties in het binnenland zijn in de meeste gevallen slechts van tijdelijke aard. In Wallonië is gewone ossentong een zeer zeldzame adventiefplant. In de ontkalkte binnenduinen van Adinkerke, nabij de Franse grens, wordt ook Anchusa officinalis subsp. procera gevonden. Deze ondersoort komt er met grote aantallen voor, zowel op Vlaams als Frans grondgebied. Elders in Vlaanderen betreft het steeds de ondersoort officinalis.
De Gewone ossentong is een middelhoge tot hoge, twee- of meerjarige, zelden overblijvende plant, die van de voorzomer tot de herfst bloeit. Hij is dicht borstelig behaard, maar niet stekelig: een tastbaar verschil met Kromhals en Slangenkruid. De kelk is gespleten, met vrij spitse, niet of nauwelijks vliezig gerande slippen. De aanvankelijk rozerode, later diep indigoblauwe bloemkroon wordt door de keelschubben 'verzegeld'. Na de bloei groeien de schichten sterk uit.
Gewone ossentong komt voor in Europa, met uitzondering van de meeste randgebieden. In Nederland is hij zeldzaam, maar in de duinen is hij in sommige streken talrijk. Verder staat hij op een aantal plekken in het Gelderse rivierengebied, vooral daar waar de Rijn ons land binnenkomt. Elders komt hij hier en daar als adventief plant voor.
Gewone ossentong komt voor op vrij open en zonnige plaatsen op droge, meestal kalk- en stikstofrijke zandgrond, op ongeveer soortgelijke plekken als Slangenkruid. Toch is hij in de meeste duingebieden veel schaarser; alleen in Kennemerland en op Vlieland treedt hij plaatselijk talrijk op. Meestal heeft de standplaats een ruderaal karakter, vaak als gevolg van vergraving of puinstorting. De plant staat dan ook in hoofdzaak bij zeedorpen en in waterwingebieden: langs duinwegen en infiltratiekanalen, op verlaten duinakkertjes en aan de rand van industrieterreinen. Maar ook op minder verstoorde bodem komt Gewone ossentong soms voor, met name op open plekken in duindoornstruweel. Vergelijkbaar is het voorkomen aan de rand van een rivierduinbos langs de Rijn. Andere groeiplaatsen in het rivierengebied betreffen zandige dijken en bermen. Verder zijn enige vindplaatsen op spoorwegterreinen bekend. Vroeger kwam de plant ook wel op molenbelten voor. Gewone ossentong schijnt in mindere mate kalkminnend dan Slangenkruid, en ontbreekt op krijt. Zowel in de duinen als in het binnenland wordt de plant vaak vergezeld door andere twee- of meerjarige soorten, met name Wilde reseda (Reseda lutea), Avondkoekoeksbloem (Silene pratensis), Teunisbloemen (Oenothera spp.) en Toortsen (Verbascum spp.).
De rijkste groeiplaats van Gewone ossentong wordt gevormd door de waterleidingduinen tussen Zandvoort en Noordwijk, waar deze plant algemener is dan Slangenkruid. Daar werd in 1961 op deze plant een tot dan toe onbekende thrips ontdekt, die de naam Aeolothrips manteli kreeg.
Andere ossentongen
Met graan of fazantenvoer worden af en toe andere Anchusa-soorten aangevoerd. Zo is de Geelwitte ossentong (A. ochroleuca) uit Zuidoost-Europa op enkele plaatsen in de duinen van Kennemerland terechtgekomen. Deze overblijvende soort verschilt van de Gewone ossentong door een kortere, meer aanliggende beharing, een minder diep ingesneden kelk met afgeronde, vliezig gerande slippen en een roomwitte, iets kleinere kroon. De schichten groeien na de bloei minder ver uit. In twee of drie gevallen verscheen de Geelwitte ossentong op plekken waar de gewone ossentong reeds voorkwam, en ontstond een bastaardzwerm. De indruk wordt gewekt dat niet Geelwitte ossentong zelf, maar een reeks bastaarden standhoudt. Als gevolg van kruising en terugkruising kan men alle overgangen tussen de twee oudersoorten aantreffen, met hemelsblauwe, lichtroze, blauwachtig witte of gestreepte bloemkroon.
Een sierplant uit een nauw verwant geslacht is de Overblijvende ossentong (Pentaglottis sempervirens). Deze Zuidwest-Europese soort is als stinzenplant op enige plaatsen in ons land ingeburgerd. Hij heeft langwerpig-eironde rozetbladeren en een smal-pluimvormige bloeiwijze, die bestaat uit lang gesteelde, door twee kleine bladeren geflankeerde, korte schichten; de bloemkroon is hemelsblauw.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Gewone ossentong is een pionier van droge, voedselarme tot matig voedselrijke, kalkrijke zandduinen. De plant groeit vaak samen met tweejarige soorten als slangenkruid, veldhondstong en grote teunisbloem. Ze wordt het meest gevonden in iets ruderale duinen, maar ook op open stukken duin tussen het struweel. Buiten de duinen wordt gewone ossentong af en toe gevonden op spoorwegterreinen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.