De Brede wespenorchis is een purperen orchidee die bestoven wordt door verschillende soorten plooivleugelwespen. Ze komt voor in heel Europa en groeit voornamelijk in verschillende types bossen. De bodems waarop zij voorkomt gaan van voedselarme zandgronden tot rijke leem- of kalkhoudende bodems die eerder zuur tot licht basisch zijn. Brede wespenorchis komt ook regelmatig voor op plaatsen die hevig beïnvloed zijn door de mens zoals bosaanplantingen, beplante dijken en zelfs stadsparken.
Brede wespenorchis heeft een Euraziatisch areaal. De soort komt voor in Noord-Afrika en nagenoeg heel Europa, met uitzondering van de boreale en arctísche gebieden. In de ons omringende landen is ze net als in Vlaanderen vrij algemeen. Ook in Wallonië is ze zowat overal aanwezig en globaal vrij algemeen tot vrij zeldzaam.
In Vlaanderen is brede wespenorchis ontegensprekelijk de algemeenste orchideeënsoort. Behalve in de nagenoeg bosloze Polders en in Zuidwest-Vlaanderen komt ze in het gehele Vlaamse landsgedeelte voor. Globaal behoort ze tot de groep van de zeer algemene soorten. Brede wespenorchis is de laatste decennia aanzienlijk toegenomen, wat mogelijk samengaat met een verhoogde stikstofdepositie uit de lucht. Terwijl vele andere orchideeën in Vlaanderen als een gevolg van gevoeligheid voor vermesting nog steeds achteruitgaan, lijkt deze soort zich daar niet aan te storen en er zelfs van te profiteren.
Brede wespenorchis is een middelhoge, soms hoge zomerbloeier met eironde tot langwerpige bladeren, die aan de rand met minuscule, naar voren gerichte tandjes bezet zijn. De langgerekte tros neemt tenslotte vaak ongeveer de helft van de hoogte van de plant in. De bloemen hebben een eigenaardige geur, die wat aan Helmkruid (Scrophularia spp.) doet denken en wellicht wespen aantrekt. Het bloemdek vertoont lichtgroene, bleek-vleeskleurige en licht wijnrode tinten in wisselende verhouding. De lip is korter dan de sepalen en petalen. De verbinding tussen top en basis van de lip is breed en gekromd, en daardoor onbeweeglijk. De komvormige basis is van binnen donkerpurper en bevat veel nectar. De top van de lip vertoont in het centrum twee welvingen (knobbels), waarvan het oppervlakkig min of meer glad is.
Voor haar bestuiving is de plant aangewezen op plooivleugelwespen uit de geslachten Vespula en Dolichovespula. Vermoedelijk worden deze gelokt door de kleur van het nectarkommetje en de eigenaardige bloemgeur: beide doen denken aan Helmkruiden (Scrophularia spp.), die eveneens typische 'wespenbloemen' hebben. Andere insecten, bijvoorbeeld hommels en zweefvliegen, bezoeken wel de bloemen maar blijken daarbij geen bestuiving te bewerkstelligen. Sommige waarnemers melden dat de wespen door de nectar lichtelijk vergiftigd worden en uit de bloem tuimelen, waarna ze als rechtgeaarde verslaafden een volgende bloemtros opzoeken. Van Brede wespenorchis worden een enkele maal bladgroenloze exemplaren aangetroffen, die een paarse stengel, witte bladeren en lichtroze bloemen hebben.
Brede wespenorchis komt voor in bijna heel Europa, in Noorwegen tot voorbij de poolcirkel, voorts in de gematigde zone van Azië en het Atlasgebied. Voorts heeft zij zich in Noord-Amerika na invoering sterk uitgebreid. In Nederland lijkt zij in de loop van de 20ste eeuw algemener te zijn geworden. Stellig heeft zij thans onder de inheemse Orchideeën het grootste aantal groeiplaatsen, maar het aantal exemplaren per vindplaats staat in de meeste gevallen ver achter bij de menigten waarin Handekenskruiden plegen (of althans plachten) op te treden. In het zuiden, midden en oosten van het land en in de duinen is Brede wespenorchis vrij algemeen, in Drenthe en het Hollandse polderland tamelijk zeldzaam; in grote delen van Groningen en Friesland lijkt zij te ontbreken. In de duinen komen planten voor die zich onderscheiden door een gedrongen habitus, door korte, stijve bladeren met een golvende rand, waarop recht afstaande tandjes staan, en door paarse petalen.
Brede wespenorchis groeit voornamelijk in bossen, en wel in allerlei bostypen op vrij droge tot vochtige maar niet natte, goed doorluchte, humusrijke, minerale, zure tot zwak basische bodem. De grondsoort varieert van voedselarm zand tot uitgesproken voedselrijke, zij het niet te zware klei. In loof- en naaldbossen op arme zandgronden is zij regelmatig te vinden, maar wel steeds op plekken waar het aanbod van voedingsstoffen enigszins verhoogd is, met name door menging van humeus en mineraal bodemmateriaal. Langs boswegen en -paden treedt een dergelijke menging op doordat zand, schelpgruis, steenslag of kolengruis in de strooisellaag van de bosrand terechtkomt. In bosrijke villawijken en recreatieterreinen kan een vergelijkbaar type standplaats ontstaan. Vaak is Brede wespenorchis de enige opmerkelijke wilde plant in bosaanplantingen.
Niet alleen op van nature arme grond maar ook op rijkere, leem- of kalkhoudende bodem staat Brede wespenorchis vaak op plekken die ingrijpend door de mens beïnvloed zijn. Zij groeit hier onder meer in lanen, in bosaanplantingen op gronddepots, onder struweel in terreininsnijdingen. Tot haar gezelschap behoren dan bijvoorbeeld Muursla (Mycelis muralis), Bergbasterdwederik (Epilobium montanum), Knopig helmkruid (Scrophularia nodosa), Heggendoornzaad (Torilis japonica) en Bosaardbei (Fragaria vesca). Ook in meer grazige begroeiingen kan de plant voorkomen, bijvoorbeeld op het talud van zandige tot licht kleiige, met Canadapopulieren (Populus X canadensis) beplante dijken. Zelfs in stadsparken, tussen sierheesters in perkjes en in beschaduwde bermen in nieuwbouwwijken kan deze meest cultuurvolgende Orchidee van onze streken zich vertonen.
Onder de uitgesproken voedselrijke gronden zijn het vooral rivierafzettingen waarop Brede wespenorchis als bosplant optreedt. Zij is hier onder allerlei loofhout te vinden, bijvoorbeeld ook in aanplantingen van Canadapopulier of Schietwilg (Salix alba) waarvan de ondergroei voornamelijk uit stikstofminnende ruigteplanten als Grote brandnetel (Urtica dioica) en Dauwbraam (Rubus caesius) bestaat. In de grienden van het zoetwatergetijdengebied komt zij regelmatig voor, zij het gewoonlijk in kleine aantallen per plek en alleen boven de gemiddelde hoogwaterlijn. Zij behoorde ook tot de eerste bosplanten die in bosaanplantingen in de IJsselmeerpolders en het Deltagebied verschenen.
In de duinen staat Brede wespenorchis vaak op plaatsen waar een humuslaag door zand overstoven wordt. Het talrijkst is zij in naaldhoutaanplantingen, vaak met Duinriet (Calamagrostis epigejos) als voornaamste begeleider. Maar ook in loofbos in de binnenduinen is zij dikwijls te vinden. Daarnaast komt zij in de duinen -- anders dan in het binnenland -- op onbeschaduwde standplaatsen voor. Meestal staat zij dan in afzonderlijke exemplaren in dwergstruwelen van Kruipwilg (Salix repens) op noordhellingen en in tamelijk droge valleien waar enige overstuiving met kalkhoudend zand optreedt, dikwijls samen met Rond wintergroen (Pyrola rotundifolia). Brede wespenorchis wordt in de duinen sterk door konijnen aangevreten.
Verwanten van Brede wespenorchis
Tot de verwantschap van Brede wespenorchis behoren diverse vormen die voor een deel als afzonderlijke soorten worden opgevat, maar dikwijls moeilijk van Epipactis helleborine in strikte zin te onderscheiden zijn.
Geelgroene wespenorchis (E. muelléri) heeft geelgroene bloemen waarvan de zuil geen snaveltje vormt, zodat zelfbestuiving niet te vermijden is. De sikkel- en iets gootvormige bladeren hebben een regelmatig golvende rand en staan in twee rijen. Geelgroene wespenorchis is uit diverse delen van Midden-Europa bekend; wellicht gaat het om een afwijkende vorm van Brede wespenorchis, die op diverse plaatsen is ontstaan en door zelfbevruchting in stand blijft. In Nederland is zij op een paar plaatsen in Zuid-Limburg aangetroffen, in loof- en naaldbos op kalkrijke ondergrond.
Bruinrode wespenorchis (E. atrórubens) bloeit omstreeks het begin van de zomer en geurt naar vanille. De bladeren zijn korter dan die van Brede wespenorchis. De stengel is naar boven toe min of meer viltig behaard. Vooral de stengeltop, de as van de tros en de onderkant van de bladeren zijn sterk roodpaars aangelopen. In de schaduw kan deze paarse tint echter grotendeels ontbreken, behalve aan de onderzijde van het onderste blad. Het bloemdek is zowel van binnen als van buiten purperrood. De top van de lip vertoont in het centrum twee of drie welvingen (knobbels) met een wrattig oppervlak. Bruinrode wespenorchis komt voor in het grootste deel van Europa -- noordwaarts tot de Noordkaap -- en in West- en Midden-Azië. In Nederland is zij in hoofdzaak aangetroffen in Zuid-Limburg, maar ook daar was zij vanouds een zeldzaamheid. Nadat zij een tijdlang verdwenen scheen, is zij nu weer van enkele plekjes bekend, maar zij blijft uitermate schaars: een opmerkelijk verschil met naburig België en Duitsland. De oorzaak van haar schaarse voorkomen binnen onze grenzen is niet duidelijk, aangezien zij op kalkhellingen zowel in grasland als in bossen, struwelen en zoomvegetaties kan groeien. Dikwijls staat zij op plekken waar weinig verweerde kalkgrond (vrijwel) aan de oppervlakte komt. Een paar maal is Bruinrode wespenorchis buiten Zuid-Limburg waargenomen; het ging dan om een of twee exemplaren per plek. Zo is zij waargenomen in een zandgroeve in de Gelderse Vallei en op een begraafplaats bij Amsterdam (in de schaduw van een urnengalerij). In het Oostzeegebied komt zij in de duinen voor -- een Duitse benaming is Strandvanille -- maar meldingen uit duingebieden langs de Noordzee bleken tot dusver (steeds?) op verwarring met de veelvormige Brede wespenorchis te berusten.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5).
Dikwijls wordt brede wespenorchis als een complex van diverse variëteiten en nauw verwante soorten beschouwd. Voor Vlaanderen onderscheidt men ín het bijzonder de variëteit neerlandica, door sommigen gezien als een aparte ondersoort of zelfs soort (Epipactis neerlandica). Brede wespenorchis groeit op allerlei substraten. De soort komt voor in loofbossen, wegbermen en grazige bosranden, maar ook in tuinen en parken. Schaduw is bijna steeds een belangrijke factor. Planten in het volle zonlicht blijven meestal veel kleiner en dragen minder bloemen. Vochtigheid en voedselrijkdom van de bodem spelen een minder belangrijke rol. De variëteit neerlandica komt voor op droge, kalkrijke duinhellingen en in duinpannen, waar ze in de ondergroei van kruipwilgvegetaties groeit.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.