Harig knopkruid is een meestal lage, dof donkergroene plant met lang afstaand behaarde stengels en bladeren. De bladrand is wat sterker en dieper gezaagd, de hoofdjes iets groter en de straalbloemen een beetje langer dan bij Kaal knopkruid. Harig knopkruid komt evenals Kaal knopkruid in hakvruchtakkers, tuinen en omgewerkte bermen voor, maar is wat ruimer in zijn bodemkeuze: het groeit zowel op zand en dalgrond als op klei.
Oorspronkelijk beperkte het areaal van harig knopkruid zich tot de berggebieden van Zuid- en Midden-Amerika, van Chili tot Mexico. Later raakte de plant als akkeronkruid onder meer verspreid in delen van Noord-Amerika, Europa en Zuid-Afrika. In Europa is de verspreiding grotendeels beperkt tot Midden- Europa, met een aaneengesloten areaal dat reikt van Engeland tot Roemenië en van Denemarken tot Midden-Frankrijk en de noordelijke Balkan. Daarbuiten is harig knopkruid bekend van een hele reeks min of meer geïsoleerde voorposten. In Wallonië is het een (vrij) algemeen verspreide soort, met uitzondering van de Ardennen, waar ze zeldzamer is.
Later geïntroduceerd dan kaal knopkruid, werden de vroegste Belgische collecties van harig knopkruid (BR: 1921 en 1924) miskend en gedetermineerd als kaal knopkruid. In Frankrijk wees men op de mogelijke aanwezigheid van de soort in België, waarop MAGNEL de soort zocht en vond in 1929 in Sint- Amandsberg (Gent), waarna hij haar meteen onder de aandacht van de Belgische botanici bracht (MAGNEL 1930). Toch zou harig knopkruid daarna nog decennialang geregeld verkeerd gedetermineerd worden. Snelle inburgering, een betere kennis van de soort én een sterk opgedreven inventarisatie-inspanning resulteerden in 391 bekende uurhokken in de periode 1939-1971 (tegenover 471 voor kaal knopkruid). Gelet op de verwarring tussen de twee soorten, is het goed mogelijk dat begin jaren 70 harig knopkruid reeds de talrijkste van het duo was. In ieder geval is het vandaag in Vlaanderen een zeer algemene soort en duidelijk de algemeenste van de twee. In welke mate kaal knopkruid mogelijk lijdt onder de concurrentie van harig knopkruid, is niet duidelijk.
Harig knopkruid is een meestal lage, dof donkergroene plant met lang afstaand behaarde stengels en bladeren. De bladrand is wat sterker en dieper gezaagd, de hoofdjes iets groter en de straalbloemen een beetje langer dan bij Kaal knopkruid. De betrouwbaarste verschillen met deze soort vormen de ongedeelde, hoogstens zwak getande stroschubben en de pappusschubben van de buisbloemen, waarvan tenminste een deel in een naaldvormige top uitloopt.
Harig knopkruid stond in Europa tot dusver bekend onder de naam Galinsoga ciliata. Blijkens een uitgebreid Amerikaans onderzoek van het gehele geslacht Galinsoga is G. ciliata echter niet scherp te scheiden van aantal andere vormen, waarmee zij nu samen in één soort wordt ondergebracht, die dan G. quadriradiata moet heten. De vormenrijkdom van deze soort betreft onder meer de kleur van de straalbloemen, die vooral bij Zuid-Amerikaanse exemplaren vaak roze of rood is. Evenals Kaal knopkruid had ook Harig knopkruid al een ruime verspreiding in Latijns-Amerika opgebouwd voordat zij andere werelddelen ging veroveren. Hoe zij buiten het Amerikaanse continent terechtgekomen is, valt niet meer na te gaan. De documentatie van het begin van haar optreden in Europa bestaat alleen uit herbariumexemplaren die toevallig zijn verzameld en door vinders voor G. parviflora waren gehouden. Het oudst bekende Europese herbariummateriaal is in 1866 ten noorden van Berlijn verzameld; verder werd omstreeks dezelfde tijd uit de omgeving van Leipzig een plant beschreven die kennelijk tot Harig knopkruid behoort. Het is dus aannemelijk dat Oost-Duitsland het eerste stuk van Europa was waar de plant zich heeft gevestigd. Pas omstreeks 1915 begonnen Europese botanici Harig knopkruid als afzonderlijke soort te (h)erkennen. Tegenwoordig komt G. quadriradiata voor in een groot deel van de Amerika's, in West- en Midden-Europa en in sommige delen van Zuid- en Oost-Azië en het westen en zuiden van Afrika. In Nederland is Harig knopkruid voor het eerst verzameld in 1920 bij Heemstede en werd het omstreeks 1940 als aparte soort herkend. Inmiddels is het vrijwel even algemeen geworden als Kaal knopkruid, met hetzelfde verspreidingspatroon: ook Harig knopkruid blijft in grote delen van het noorden van het land tamelijk zeldzaam.
Harig knopkruid komt evenals Kaal knopkruid in hakvruchtakkers, tuinen en omgewerkte bermen voor, maar is wat ruimer in zijn bodemkeuze: het groeit zowel op zand en dalgrond als op klei. Het breidt zich tegenwoordig sterker uit dan Kaal knopkruid, wellicht zelfs ten koste van deze soort.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
De ecologie van harig knopkruid lijkt heel sterk op die van kaal knopkruid, met als belangrijkste verschil dat harig knopkruid een iets bredere ecologische amplitude heeft. Zo zou de soort vooral op zwaardere bodems (klei) beter gedijen dan kaal knopkruid (VAN DER MEIJDEN et al. 1989). Het is een uitgesproken pionier, die opduikt in allerlei milieus waar sprake is van grondverzet, zoals akkers (vooral hakvruchten), moestuinen, plantsoentjes, opgeworpen hopen aarde, pas aangelegde wegbermen enz. In sterk verstedelijkte gebieden groeit harig knopkruid dikwijls in meer marginale milieus, bijvoorbeeld tussen plaveien of in het laagje bijeengewaaid stof en aarde aan de voet van een muur.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.