Kaal knopkruid is een middelhoge, glanzende plant, waarvan de spaarzame beharing zich beperkt tot verspreide aanliggende haren op de stengels en bladranden en -nerven. Doorslaggevende verschilkenmerken met Harig knopkruid zijn de driespletige stroschubben en de ongenaalde pappusschubben. Kaal knopkruid komt voor in hakvruchtakkers en vooral in moestuinen op lichte, sterk bemeste grond.
Oorspronkelijk was het areaal van kaal knopkruid beperkt tot een gedeelte van Zuid- en Midden-Amerika (vooral de Andes: Peru). Later raakte de soort verspreid in andere delen van Amerika en vervolgens in andere continenten, onder meer in Centraal- en Zuid-Afrika, Zuid- en Zuidoost-Azië, en Europa. Het kernareaal in Europa strekt zich uit van Oost-Engeland tot de Kaukasus en van Noord-Duitsland en Polen tot Midden- Frankrijk en de noordelijke Balkan. Ten noorden, westen en zuiden van dat gebied liggen verspreide voorposten. In Wallonië komt kaal knopkruid algemeen verspreid voor in het Brabants district. Ten zuiden van de lijn Samber en Maas is de soort zeldzaam. DUMORTIER (1827) stipte de aanwezigheid aan van kaal knopkruid in 'Limburg', zonder dat kan worden uitgemaakt of dat gegeven geografisch binnen de grenzen van het huidige Vlaanderen valt. De oudste collectie in het herbarium van de Nationale Plantentuin dateert van 1885 (Leuven). Tot na de Eerste Wereldoorlog waren de meeste waarnemingen en collecties afkomstig uit de omgeving van Gent, Brussel en Leuven. Geleidelijk werd duidelijk dat kaal knopkruid hier en daar goed ingeburgerd was en als akkeronkruid vermoedelijk een groot potentieel tot uitbreiding bezat (MAGNEL 1923). De eerste editie van de Atlas (VAN ROMPAEY & DELVOSALLE 1972) lijkt dat ten volle te bevestigen, al dient erop gewezen te worden dat een onbekend aantal kruisjes zeker betrekking heeft op harig knopkruid, een later gearriveerde neofyt die tot lang na de Tweede Wereldoorlog vaak met kaal knopkruid werd verward.
Vandaag komt kaal knopkruid algemeen verspreid over heel Vlaanderen voor, al is de soort duidelijk minder abundant in de Polders. Ze groeit dikwijls samen met harig knopkruid, waarbij doorgaans opvalt dat deze laatste soort in merkelijk grotere aantallen aanwezig is.
Kaal (vroeger: Klein) knopkruid is een meestal middelhoge, enigszins glanzende, grasgroene plant, waarvan de spaarzame beharing zich beperkt tot verspreide aanliggende haren op de stengels en bladranden en -nerven. De bladrand is zwak en verwijderd gezaagd. Doorslaggevende verschilkenmerken met Harig knopkruid zijn de merendeels driespletige stroschubben en de ongenaalde pappusschubben. Kaal knopkruid is oorspronkelijk inheems in een groot deel van Latijns-Amerika, met name in Mexico en het Andesgebergte, waar het onder meer op drooggevallen strandjes langs rivieren voorkomt. Vanuit Peru werd het tegen het eind van de 18de eeuw in botanische tuinen te Madrid en Parijs ingevoerd. Vandaar kregen enige Duitse botanici nootjes voor verdere cultuur, en vanuit hun tuinen begon de soort in het eerste decennium van de 19de eeuw in verschillende delen van Duitsland te verwilderen. Vanaf 1827 kwam de plant ook in België voor. Na het midden van de 19de eeuw werden in hoog tempo tal van andere Europese landen veroverd. Inmiddels heeft Kaal knopkruid zich ook in noordelijk Noord-Amerika, Zuid- en Oost-Azië, Australië en een aanzienlijk deel van Afrika gevestigd, zodat het thans een kosmopoliet genoemd kan worden. In Nederland werd het in 1863 bij Harderwijk ontdekt. Naar verluidt, zou het meegekomen zijn met Duitse pootaardappelen die waren ingevoerd wegens ziekte van de hier gangbare aardappelrassen. Ongeveer een eeuw later lijkt Klein knopkruid zijn maximale uitbreiding ('verzadigingspunt') in ons land te hebben bereikt. In de zuidoostelijke helft en in het midden van het land is het nu algemeen, in het westen plaatselijk algemeen, in een groot deel van het noorden tamelijk zeldzaam.
Kaal knopkruid komt voor in hakvruchtakkers en vooral in moestuinen op lichte, sterk bemeste grond, voornamelijk op zand en in de veenkoloniën op dalgronden. Verder wordt het wel in omgewerkte bermen aangetroffen en ook - evenals in zijn stamland op zandstrandjes langs beken en rivieren. Vaak komt het samen voor met Europese hanenpoot (Echinochloa crus-galli), Groene naaldaar (Setaria viridis), Glad vingergras (Digitaria ischaemum), Gewone reigersbek (Erodium cicutarium subsp. cicutarium), Viltige duizendknoop (Polygonum lapathifolium subsp. pallidum) en Zwarte nachtschade (Solanum nigrum).
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Kaal knopkruid is een pionier van vochtige tot droge, zeer voedselrijke, niet al te zware bodems. Het is in de eerste plaats een onkruid van hakvruchtakkers, zoals aardappel- en bietenakkers, maar is daarnaast ook te vinden in moestuinen, in plantsoentjes in steden en langs grote wegen, tussen de gewassen in tuinbouwpercelen, enz. Kaal knopkruid werd daarnaast nog in een reeks andere milieus aangetroffen, bijvoorbeeld langs spoorwegen, aan de voet van heggen en langs houtkanten, waarbij de aanwezigheid van de soort een indicatie is van (kleine) open plekken in de vegetatie, waar ze kan ontkiemen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.