De Muurbloem is een middelhoge, overblijvende voorzomerbloeier met stengels die aan de voet houtig worden. In het wild groeiende planten hebben een oranjegele bloemkroon. Bij gekweekte Muurbloemen is de kroon vaak anders gekleurd, bijvoorbeeld theebruin. Zij komt in hoofdzaak voor in de buurt van de grote rivieren en nabij de kust.
Het verspreidingsgebied van muurbloem strekt zich uit over Europa en Azië. De soort is onbekend in het wild, maar ze is sedert zeer lang gekweekt en is ingeburgerd op talrijke plaatsen. Het ís een cultuurtaxon dat mogelijk ontstaan is door hybridisatie van twee nauw verwante taxa die beide afkomstig zijn uit de Egeische regio (TUTIN et al. 1968). ln Europa komt muurbloem vooral voor in Zuid- en West-Europa. ln België komt de soort het meest voor op rotswanden in de valleien van Samber en Maas en hun bijrivieren. ln Vlaanderen is ze uitsluitend gebonden aan kunstmatige groeiplaatsen. Een deel van de vindplaatsen betreft recente cultuurvariëteiten met bruinoranje aangelopen bloemen die uit tuinen ontsnapten (LANlBlNON et al. 2004). Ook de 'oorspronkelijke' variëteit is op de meeste plaatsen ooit als sierplant geintroduceerd, op vele plaatsen waarschijnlijk zelf al van in de Middeleeuwen (VAN DEN BREMT 2004). De soort staat vermeld in de kruidenboeken van DODOENS (1554) en werd o.a. in Sint-Truiden, Aarschot, Leuven, Brussel, Vilvoorde, Antwerpen en Gent al in de negentiende eeuw verwilderd aangetroffen (DE W|LDEMAN & DU RAND 1899).
Muurbloem is in Vlaanderen zeer zeldzaam. Bij restauratie van oude muren of gebouwen met populaties van muurbloem, na de reiniging van de muren en het herstellen van het metselwerk, blijkt de soort echter moeilijk terug te herstellen. Ze zou zich moeilijk verjongen met zaden en zich niet over grotere afstanden kunnen verspreiden.
De Muurbloem is een middelhoge, overblijvende voorzomerbloeier met stengels die aan de voet houtig worden. In het wild groeiende planten hebben een oranjegele bloemkroon. Bij gekweekte Muurbloemen is de kroon vaak anders gekleurd, bijvoorbeeld theebruin. De kroonbladen zijn zijdeachtig behaard. De bloemen verspreiden een heerlijke zoete geur, die vaak met de geur van Maartse viooltjes (Viola odorata) wordt vergeleken. Dit komt tot uiting in de benaming 'Fletten', een verbastering van violetten. Van de Kruisbloemigen die in Nederland in het wild voorkomen, heeft de Muurbloem de grootste bloemen. Ze worden vooral door bijen en hommels bezocht.
Naar men aanneemt is deze soort afkomstig uit het oostelijke Middellandse-Zeegebied en berust haar voorkomen in Europa op verwildering. Zij behoort tot de oudste sierplanten. In de oudheid werden bij feesten altaren en wijnvaten met Muurbloemen bekranst. Vermoedelijk is zij door de Romeinen in grote delen van Europa ingevoerd. Behalve als sierplant diende de Muurbloem vroeger ook als geneeskruid.
In Nederland is deze soort in het wild nooit algemeen geweest. Zij komt in hoofdzaak voor in de buurt van de grote rivieren en nabij de kust. Uit het verleden zijn enige tientallen groeiplaatsen bekend, maar daarvan zijn maar enkele overgebleven. De kwetsbaarheid van de Muurbloem hangt samen met haar standplaats. Zij houdt namelijk alleen stand op zeer oude, verwerende muren die met zachte kalkspecie zijn gevoegd. In het algemeen staat zij niet op loodrechte delen van muren, maar op muurkronen, uitspringende randen en scheefgezakte gedeelten. De meeste vindplaatsen betreffen stads- of kloostermuren of ruïnes. Soms is restauratie onvermijdelijk in verband met de veiligheid of de functie van muren en in de meeste gevallen verdwijnt de Muurbloem dan. Vaker is zij het slachtoffer geworden van een moeilijk te begrijpen 'netheidsdrang', die alle op muren groeiende planten bedreigt. Planten die zich gemakkelijk over grote afstand verspreiden, zoals varens met hun stoffijne sporen, kunnen zich later soms opnieuw vestigen. Voor de Muurbloem geldt helaas "eens verloren blijft verloren".
De Muurbloem bereikt bij ons de noordoostgrens van het gebied waar zij zich op eigen kracht kan Muurbloem op een stadsmuur in Limburg handhaven. 's Winters behoudt de plant haar bladeren, tenminste aan de top van zijtakjes. Bij vorst hebben ze van uitdroging te lijden. Anderzijds schijnt de plant via haar bladeren water (in de vorm van dauw of rijp) te kunnen opnemen.
Zowel de geslachtsnaam als de soortaanduiding gaat terug op 'keiri', de Arabische naam van de plant. Een oude Griekse naam is Leucoion (verbasterd tot 'Levkoien'), waarmee ook de verwante en eveneens welriekende Violieren (Matthiola incana) werden aangeduid.
Het geslacht Cheiranthus is nauw verwant aan Erysimum en wordt er ook wel mee verenigd. Uit experimenten is gebleken dat de Muurbloem gekruist kan worden met de Gewone steenraket, wat pleit voor samenvoeging van de twee geslachten.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1987 (deel 2).
Muurbloem groeit op droge, stenige milieus. ln Vlaanderen is de soort hoofdzakelijk te vinden op verweerde oude muren van kerken, kastelen en vestingwallen, op kaaimuren, kerkhofmuren, bergen miinsteen (terrils in Limburg) enz. Ze groeit bij voorkeur op zonnige plaatsen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.