De Zinkboerenkers is een laagblijvende lentebloeier. In haar eerste levensjaar vormt zij alleen een rozet, waaruit in het tweede of derde jaar een of meer onvertakte bloeistengels tot ontwikkeling komen. De hauwtjes zijn in omtrek min of meer driehoekig, doordat de vleugelrand van onder naar boven breder wordt. Ze lijken op lepeltjes (als bij Klein tasjeskruid). Na de vruchtzetting sterft de plant gewoonlijk af. De Zinkboerenkers verschilt van de Rozetkruidkers, die ongeveer dezelfde groeivorm heeft, onder meer door het ontbreken van beharing.
Het oorspronkelijke areaal van de soort (Thlaspi caerulescens) is in grote lijnen beperkt tot Midden-Europa, met een belangrijke uitbreiding als neofiet in Scandinavië (JALAS & SUOMINEN 1996). De ondersoort zinkboerenkers heeft een veel beperkter areaal, dat alleen delen van België, Zuidoost-Nederland en West-Duitsland omvat. In België en in de aangrenzende gebieden is die ondersoort beperkt tot de (Limburgse) Kempen en het oostelijke deel van het Maasdistrict (zinkterreinen in de omgeving van Luik, het bekken van de Vesder en de Geul, de omgeving van Aken).
In Vlaanderen is zinkboerenkers een uiterst zeldzame plant waarvan de oudste waarnemingen niet verder teruggaan dan de jaren 1970. Daarnaast is het merkwaardig dat voor zo een gegeven geen literatuurreferentie beschikbaar is.
De Zinkboerenkers is een laagblijvende lentebloeier. In haar eerste levensjaar vormt zij alleen een rozet, waaruit in het tweede of derde jaar een of meer onvertakte bloeistengels tot ontwikkeling komen. De hauwtjes zijn in omtrek min of meer driehoekig, doordat de vleugelrand van onder naar boven breder wordt. Ze lijken op lepeltjes (als bij Klein tasjeskruid). Na de vruchtzetting sterft de plant gewoonlijk af. De Zinkboerenkers verschilt van de Rozetkruidkers, die ongeveer dezelfde groeivorm heeft, onder meer door het ontbreken van beharing.
De Zinkboerenkers behoort tot een bijzonder vormenrijke groep van bergplanten (Thlaspi alpestre en verwanten). Het grote areaal van deze groep is 'verbrokkeld' en verscheidene soorten van de groep, waaronder de Zinkboerenkers, hebben zich aan bijzondere standplaatsen aangepast. Zij planten zich overwegend door zelfbestuiving voort, waardoor 'zuivere lijnen' ontstaan: kleine verschillen met elders voorkomende planten worden van generatie op generatie doorgegeven. Thlaspi caerulescens komt voor in de gebergten van Midden-Europa, GrootBrittannië en als neofiet in Scandinavië.
In het zuidelijkste stukje van Nederland komt van deze soort een vorm voor die gespecialiseerd is in het leven op zinkhoudende bodem. In het gebied waar Zuid-Limburg aan België en Duitsland grenst, komen dicht onder de oppervlakte zinkertsen voor. Dit is ook het geval in het gebied waar de Geul ontspringt. Daardoor bevat het Geulwater opgeloste zinkzouten, die terechtkomen in de bodem van het gebied dat 's winters door dit riviertje wordt overstroomd. Stroomafwaarts van Gulpen monden in de Geul beken met kalkhoudend water uit, waardoor het zink wordt neergeslagen en niet meer door de planten kan worden opgenomen. Hoewel een heel kleine hoeveelheid van dit element voor de groei van alle bloemplanten onmisbaar is, zijn er maar weinig soorten die grotere hoeveelheden ervan verdragen. De Zinkboerenkers heeft niet alleen een grote tolerantie voor zink, maar zamelt het zelfs op : de 'as' (de anorganische stoffen die bij verbranding overblijven) van deze plant kan voor een-vijfde uit zinkoxide bestaan!
Samen met andere zinkplanten, namelijk Zinkviooltje (Viola calaminaria) en gespecialiseerde vormen van Blaassilene (Silene vulgaris), Schapegras (Festuca ovina) en Engels gras (Armeria maritima) kwam de Zinkboerenkers vroeger vrij veel voor langs de Geul ten zuiden van Gulpen. Dit gezelschap groeide op tamelijk droge en schrale, grazige, zandige grond. Door te zware bemesting is er maar heel weinig van overgebleven. De Zinkboerenkers heeft zich wel iets beter gehandhaafd dan de overige zinkplanten, maar is toch ook erg schaars geworden. In het aan Zuid-Limburg grenzende deel van Oost-België komt zij ook op tamelijk vochtige plaatsen voor, zoals langs bospaden.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1987 (deel 2).
Van Thlaspi caerulescens komt in Vlaanderen alleen subsp. calaminare (zinkboerenkers) voor. Subsp. caerulescens (bosboerenkers) is in België alleen gevonden in Wallonië. Zinkboerenkers groeit in graslanden op of nabij zinkrijke bodems. De plant geeft de voorkeur aan lichtrijke standplaatsen. De locaties zijn gebonden aan een matig voedselrijk, stikstofarm substraat. In Vlaanderen is de plant ingeburgerd op terreinen die sterk vervuild zijn door zware metalen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.