Engels gras vormt vaak compacte rozetten met grasachtige bladeren. Elke rozet heeft meestal één bloeiwijze, die door korte assen lijkt op een hoofdje. De omwindselbladen versterken dit beeld, met een groene middenstreep op de buitenste bladen en papierachtige, vliezige schutbladen. Een merkwaardige, tuitvormige koker omgeeft de top van de bloeistengel en beschermt de bloemen tegen ongewenste bezoekers, zoals mieren. De lichtroze kroonbladen en haartjes op de stijl beschermen de nectar en helpen de bloem droog te blijven bij onderdompeling. Engels gras groeit vooral in zilte gebieden die alleen bij stormvloed door zeewater worden overspoeld.
Engels gras heeft een circumpolair areaal. Het komt voor in de koude en gematigde delen van het noordelijk halfrond. In Europa komt de soort voor langs de Atlantische kust vanaf Noord-Portugal noordwaarts tot aan de Noordkaap. Daarnaast komt de soort voor in berggebieden (Pyreneeën, Alpen) en in Centraal-Europa.
Over het algemeen is Engels gras in Vlaanderen zeer zeldzaam. De vroeger langs de kust vrij algemeen verspreide ondersoort maritima is in Vlaanderen momenteel uiterst zeldzaam en gaat sterk achteruit. Na 1972 zijn slechts 3 vindplaatsen bekend: het Zwin te Knokke, het strandnatuurreservaat 'de Baai van Heist' en de IJzermonding te Nieuwpoort. Enkel het Zwin herbergt nog een aanzienlijk aantal planten; in de Baai van Heist en de IJzermonding is de soort vermoedelijk zelfs verdwenen. De ondersoort maritima werd een enkele keer adventief aangetroffen in de binnenhaven van Roeselare. De ondersoort halleri daarentegen breidt zich uit in de omgeving van Balen en Mol. Dit laatste taxon is ook bekend van Wallonië, waar het zeer zeldzaam is en groeit op vergelijkbare sites als in Vlaanderen.
Engels gras is een meestal lage tot zeer lage, kort behaarde, overblijvende voorzomerbloeier met nabloei tot het eind van de zomer. Forse exemplaren bestaan uit talrijke opeengedrongen rozetten. De grasachtige, naar de voet schedeachtig verbrede bladeren staan opzij gericht. In het centrum van een rozet is de jonge bloeiwijze al in het vroege voorjaar als een roodachtig knoopje te zien. Meestal is er niet meer dan één bloeiwijze per rozet. De assen van de bloeiwijze zijn zo kort, dat het geheel op een hoofdje lijkt, welke indruk nog wordt versterkt doordat de buitenste schutbladen een omwindsel vormen. Deze omwindselbladen hebben een groene middenstreep, terwijl de overige schutbladen helemaal papierachtig vliezig zijn en aan de stroschubben van Composieten doen denken. Merkwaardig is de tuitvormige, omlaag gerichte, eveneens vliezige koker, die de top van de bloeistengel omgeeft en die wordt opgevat als een vergroeiing van spoorvormige aanhangsels van de omwindselbladen. Zijn functie zou kunnen zijn, ongewenste bezoekers zoals mieren uit de bloemen te weren. De kroonbladen zijn gewoonlijk lichtroze. Haren op de stijl beschermen de nectar en stellen mogelijk ook de bloem in staat bij onderdompeling een luchtbel vast te houden, zodat ze van binnen droog blijven.
Samen met een groep van nauw verwante soorten - of ondersoorten - bewoont Engels gras kuststreken van de koude en gematigde zone van het noordelijk halfrond, alsmede Europese berggebieden. In Nederland is Engels gras vrij algemeen op de Waddeneilanden (ook op Rottum en Griend), zeldzamer elders langs de Waddenzeekust en in het Deltagebied. Verder staat het met andere zoutplanten aan de Hondsbossche Zeewering en houdt het plaatselijk stand aan de IJsselmeerkust. In diverse streken geeft het een sterke achteruitgang te zien, onder meer in het Deltagebied en Friesland. In het hart van Noord-Holland, aan de westkust van het IJsselmeer en in het gebied van de Noordoostpolder zijn zelfs alle groeiplaatsen verdwenen! In de pleistocene zandstreken is Engels gras op een aantal verspreide plaatsen gevonden, onder meer op heidegronden op de Veluwe en in de dijkberm van het Kanaal Almelo-Nordhorn, maar hier heeft het op den duur nergens standgehouden. De laatste jaren is het echter op verscheidene, ver uiteengelegen plekken in gepekelde bermen van autosnelwegen aangetroffen, soms in groot aantal. Sporadisch komt de plant nog langs de Geul in Zuid-Limburg voor. Als sierplant worden in hoofdzaak uitheemse vormen met donkerder bloemen gekweekt.
Net als zijn familielid Lamsoor behoort Engels gras tot de opvallendste schorbewoners, maar binnen dat kader vormen beide verwanten in velerlei opzicht een contrast. Omstreeks de springvloedlijn kunnen ze samen voorkomen, maar geen van beide groeit daar optimaal. Engels gras - één van de vroegste bloeiers in zilte omgeving - heeft zijn domein voornamelijk in de zone die alleen bij stormvloed door zeewater wordt overspoeld. Het staat zowel op grof als op slibrijk zand; ook wel op zandige, maar niet op zware klei. Het talrijkst is de plant in vegetaties die door Rood zwenkgras (Festuca rubra) worden beheerst. Beide gewassen kunnen zowel in zout als in zoet milieu in leven blijven, maar met het toenemen van het zoutgehalte van de grond wordt het concurrentievermogen van Engels gras ten opzichte van Rood zwenkgras groter. Verder breidt Engels gras, dat door schapen, konijnen en ganzen met graagte wordt gegeten, zich onder invloed van beweiding uit: in dat opzicht gedraagt het zich als een echt gras! Opmerkelijk is de grote bestendigheid van de plant tegen droogte en tegen tijdelijk hoog oplopende zoutconcentraties (en, binnenslands, tegen zware metalen). Daardoor zien we Engels gras soms op de voorgrond treden op plekken waar de grasmat is 'doodgebrand' door inwerking van felle zonnestraling op organisch materiaal zoals mest of aanspoelsel, dat met zout is doordrenkt. Ook lage zandheuveltjes op het schor duintjes of mierenbulten - zijn favoriet als standplaats. Krabwerk van konijnen kan de plant eveneens uitbreidingskansen bezorgen. Met zijn plat op de grond liggende rozetten is Engels gras echter niet bestand tegen overstuiving, vandaar dat het zelden buiten het vastgelegde kader van een - open of gesloten grasmat optreedt. Behalve tussen Rood zwenkgras groeit Engels gras vaak in vegetaties van Zilte rus (Juncus gerardi). Het wordt veelvuldig vergezeld door Melkkruid (Glaux maritima), Zeeweegbree (Plantago maritima), Zulte (Aster tripolium) en Schorrenzoutgras (Triglochin maritima), al vertonen de laatste drie hier lang niet hun hoogste vitaliteit. Op lage heuveltjes in de buurt van de stormvloedlijn wordt het vergezeld door Zilte zegge (Carex distans) en Vlinderbloemigen, waaronder Kattendoorn (Ononis spinosa). Op zeer droge, kale plekjes met een 'zoutkorst' staat het samen met Hertshoornweegbree (Plantago coronopus) en eenjarigen zoals Dunstaart (Parapholis strigosa), Zeevetmuur (Sagina maritima) en Deens lepelblad (Cochlearia danica).
Dat zout geen voorwaarde voor het voorkomen van de plant is, blijkt uit het feit dat Engels gras na een halve eeuw verzoeting van het IJsselmeer nog steeds in goede gezondheid voortleeft op zandduintjes bij Harderwijk en aan de Friese zuidkust (in het laatste geval samen met Zeeweegbree en Zeepostelein, Honckenya peploides). Vergelijkbaar is zijn optreden op het pleistocene deel van Texel, onder meer op tuinwallen, waar het echter zeer zeldzaam is geworden. In het poldergedeelte van Texel staat Engels gras in veel vochtiger milieu: in brakke boezemlanden, samen met onder meer Behaarde boterbloem (Ranunculus sardous), Harlekijn (Orchis morio) en bijzondere microsoorten van Moeras- en Schraallandpaardenbloemen (Taraxacum, secties Palustria, Celtica en Naevosa). Vroeger moeten ook in andere gebieden dergelijke graslanden hebben gelegen, met name in Noordwest-Friesland en buitendijks aan de Veluwekust. In Friesland staat de plant nog wel in lage graslanden achter (voormalige) zeedijken, waar eertijds klei is weggegraven. In het grensgebied van Zuid-Limburg met België en Duitsland maakt Engels gras deel uit van de zinkflora, samen met onder meer Zinkboerenkers (Thlaspi caerulescens), Zinkviooltje (Viola calaminaria) en zinkverdragende vormen van Blaassilene (Silene vulgaris) en Genaald schapengras (Festuca ovina subsp. ovina). De achteruitgang of verdwijning van de plant is in veel gevallen aan bemesting toe te schrijven, waardoor zij niet meer tegen het gras is opgewassen. Ook dijkverzwaring en indijking van schorren hebben nogal wat vindplaatsen doen sneuvelen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Engels gras wordt opgesplitst in talrijke ondersoorten. In Vlaanderen komen twee ondersoorten voor: subsp. maritima en subsp. halleri. De ondersoort maritima is een soort van gesloten, korte vegetaties op brakke of zilte, vochtige tot natte bodems. Ze groeit optimaal in begraasde delen van het schor die slechts heel uitzonderlijk overstromen, bijvoorbeeld bij stormvloed. De ondersoort halleri groeit eveneens in korte, grazige vegetaties, maar is specifiek gebonden aan zinkrijke bodems. In de Kempen komt deze ondersoort vooral voor op terreinen in de omgeving van de vroegere metaalfabriek Vieille Montagne te Balen. Behalve in de gazons van het fabrieksterrein staat de soort ook in weg- en spoorwegbermen in de omgeving van de fabriek en langs een aantal grote wegen in de omgeving van Mol, waar zinkafval in de wegbekleding verwerkt is. De plant groeit hier trouwens samen met planten van zilte milieus die profiteren van het gebruik van strooizout langs die wegen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.