Onder deze noemer groeperen we graslanden die grotendeels soortenarm zijn, maar waar de aanwezigheid van verspreide natuurwaarden, bv. kleine landschapselementen, specifieke juridische implicaties heeft. We beperken ons tot complexen van soortenarme permanente graslanden met een zwak ontwikkeld slotenpatroon en/of microreliëf (hpr°), soortenarm permanent cultuurgrasland (hp) en zeer soortenarm, vaak tijdelijk grasland (hx). Alle andere graslandcomplexen vallen immers, juridisch gezien, onder deze van de eerste karteringseenheid.
Voorbeelden van dergelijke complexen zijn hp+hc, hpr°+k(mr) of hx+kb. Er is een zeer groot aantal combinaties mogelijk, waarbij verscheidene karteringseenheden opgesomd worden in een complex. De soortenrijkdom en de aanwezigheid van indicatieve soorten van soortenrijke tot halfnatuurlijke graslanden kan sterk uiteenlopen. De informatie vervat in de complexen duidt op een belangrijke ecologische en historische waarde. Zo wijzen de extra karteringseenheden, afhankelijk van het vermelde type, op nattere, schralere, minder bemeste … vlekken, stroken of perceelsranden. Hierbij kan het zowel gaan om relicten van voormalige soortenrijkere vegetaties als over (her)vestiging ervan. Onderstaande groepering is enerzijds gebaseerd op juridische implicaties (zie juridische bescherming) en anderzijds op het al dan niet aanwezig zijn van opgaande kleine landschapselementen, met name bomenrijen en houtkanten. Groep 1 betreft historisch permanent grasland2 omwille van verspreide biologische waarden. Meer bepaald gaat het over soortenarme permanente cultuurgraslanden met plaatselijk rietzones of andere vegetaties van het rietverbond (hp+mr of hpr°+mr) of het betreft soortenarme permanente cultuurgraslanden met plaatselijk elementen van dotterbloemgrasland (hp+hc of hpr°+hc). Voor de uitvoerige beschrijving van de betreffende karteringseenheden wordt naar de respectievelijke fiches (mr, hc) verwezen. Soortenarme permanente cultuurgraslanden en soortenarme graslanden met een zwak ontwikkeld slotenpatroon en/of microreliëf gelegen in faunistisch belangrijke gebieden (hp+fauna of hpr°+fauna) vallen ook onder de wettelijke bepalingen van ‘historisch permanent grasland’. Er kunnen altijd bijkomende biotopen (bv. een poel, kn) aan het complex toegevoegd zijn. Ook als er in deze graslanden bomenrijen of houtkanten voorkomen, blijven ze behoren tot de historisch permanente graslanden. Groep 2 betreft permanente cultuurgraslanden met niet-opgaande kleine landschapselementen. Hier zijn verspreide biologische waarden van een grasland-, heide-, moeras- of watertype aanwezig. Dergelijke graslanden zijn als complex gekarteerd onder de vorm van hp, hpr° + biotoop, k(biotoop) of kt(biotoop). Waarbij k(biotoop), resp. kt(biotoop) betekent dat de biotoop voorkomt in de perceelsranden of op een talud. De biotoop kan zowel een plas, heide, een moerasvegetatie, een soortenrijk historisch permanent grasland als een halfnatuurlijk grasland zijn. Ook hp-graslanden direct palend aan waterlopen met goed ontwikkelde structuurkenmerken en/of een goede waterkwaliteit worden tot deze categorie gerekend. Deze zijn aangeduid met de vermelding ‘hpriv’ in het dataveld ‘info’ van het digitaal bestand. Groep 3 omvat cultuurgraslanden met opgaande kleine landschapselementen, met name bomenrijen, houtkanten of houtwallen. Dergelijke graslanden zijn in complex gekarteerd onder de vorm van hp, hpr° of hx + kb, kh, khw of kh(biotoop) en/of kt(biotoop). De biotoop betreft opgaande begroeiing en kan zowel een bostype als een vorm van struweel zijn. Bij kb en kh zal meestal de boomsoort gespecificeerd zijn. De standplaats bepaalt de aanwezige boom- of struiksoorten of het al dan niet voorkomen van bepaalde bosbiotopen of struwelen in de aanwezige houtkanten of houtwallen. Wanneer opgaande kleine landschapselementen genoteerd zijn, is niet altijd de vegetatie van de kruidlaag door middel van bijkomende eenheden weergegeven. Vaak zijn ook grazige vegetaties, moeras- of waterplanten en soms heiderelicten, aanwezig.
De variatie binnen deze drie groepen graslanden is niet te wijten aan verschillen in ontwikkelingsgraad. Over het algemeen betreft het soortenarme graslanden vermits de eerste karteringseenheid in het complex hp, hpr° of voor groep 3 ook hx is. Naast het kleine aandeel graslanden waar soorten van rietland of dotterbloemgrasland aanwezig zijn, kunnen ook soorten van andere biotopen in mozaïek of in de perceelsranden voorkomen, met als gevolg dat de botanische samenstelling binnen de groep heterogeen is. De eventueel aanwezige opgaande vegetaties kunnen variëren van een bomenrij bestaande uit één boomsoort tot een houtkant van een goed ontwikkeld bostype. De inventarisatie van kleine landschapselementen was vooral in de eerste karteerjaren (1997, 1998) minder intensief vanwege de toenmalige hoge tijdsdruk. Nadien is er meer en meer aandacht aan besteed (zie Kleine landschapselementen). Voor specifieke aspecten van de in het complex vermelde karteringseenheden verwijzen we naar de bespreking van deze eenheden.
Graslanden met verspreide natuurwaarden komen algemeen voor. Verspreide natuurwaarden zijn echter niet op alle kaartbladen in dezelfde mate van detail in kaart gebracht. Kleine landschapselementen die als lijnvormig vlak apart gedigitaliseerd zijn, ontbreken in het kaartbeeld.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.