De Asperge is een forse voorzomerbloeier met een dikke, houtige wortelstok en lange wortels. De stengels zijn aanvankelijk vlezig, later sterk vertakt en struikachtig. De kleine, bruine schubben fungeren als bladeren, terwijl de groene stengel, zijtakken en fyllocladia de fotosynthese verzorgen. De onopvallende groenige bloemen staan in de bladoksels. Vrouwelijke bloemen zijn klein, mannelijke zijn groter. De vrucht is een oranjerode bes met zwarte zaden. In het najaar verkleurt de plant oranjebruin tot geel voordat ze bovengronds verdwijnt.
De Asperge is een forse, doorgaans tweehuizige voorzomerbloeier met een dikke, houtige, kruipende wortelstok, waaraan lange, dikke wortels ontspringen. De jonge, nog ondergronds verblijvende stengels zijn vlezig. De uitgegroeide stengel is sterk vertakt, wat onder eenzaadlobbigen een uitzondering is. Het geheel maakt een struikachtige indruk. De eigenlijke bladeren vallen nauwelijks op: het zijn vliezige, driehoekig-eironde, spitse schubben van enige millimeters lengte, die aan de voet langs het eronder staande stengellid aflopen. Alleen de stengelbasis draagt wat grotere schubben. Ze worden spoedig bruin en spelen voor de koolzuurassimilatie nauwelijks een rol. De assimilerende functie wordt overgenomen door de hoofdstengel, de zijtakken en de voor Asperge kenmerkende fyllocladia, naaldvormige, groene takjes die in groepjes van drie of een hoger oneven aantal in de oksels van de schubvormige bladeren staan. De vrij onopvallende, klokvormige, groenig gele bloemen staan alleen of met twee bijeen, eveneens in de bladoksels. Tenslotte hangen ze over. De bloemsteel vertoont ongeveer halverwege een gewrichtje. Vrouwelijke planten hebben bloemen van hoogstens een halve centimeter lang met een vrijwel losbladig bloemdek, rudimentaire meeldraden en een stamper met drie afstaande stempels. Mannelijke planten hebben grotere bloemen met een diep gespleten bloemdek, waarop in de buis de meeldraden ingeplant staan, en een rudimentaire stamper. De bloemen bevatten nectar en worden door hommels en andere bijen bezocht. Na de bloei valt het bloemdek niet af. De vrucht is een glanzend oranjerode bes met zwarte zaden. In het najaar vertoont de plant prachtige oranjebruine tot gele herfstkleuren, voordat zij bovengronds geheel verdwijnt.
Doordat de Asperge al duizenden jaren in cultuur is, valt moeilijk meer vast te stellen waar zij oorspronkelijk wild voorkomt en waar niet, maar in elk geval behoort zij tot de wilde flora van Europa, de Kaukasus en West-Siberië en is zij in Noord- en Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland ingevoerd en ingeburgerd. Binnen Europa komt zij niet voor in de noordwestelijkste en noordelijkste delen en weinig in het Middellandse-Zeegebied. In onze streken zijn twee vormen te onderscheiden.
De dof donkergroene, rechtopstaande, hoge tot zeer hoge Tuinasperge (subsp. officinalis) is vooral bekend als prijzige luxe-groente. Zij wordt bij ons vrij veel verbouwd in Noord- en Midden-Limburg en het aangrenzende deel van Noord-Brabant, streken die zowel tot de warmste als tot de droogste delen van ons land behoren. Hier mogen de aspergebedden plaatselijk wel een landschapsbepalend element genoemd worden. Om een langere vlezige stengel te krijgen worden de rijen Aspergeplanten met cakevormige zandwallen van ongeveer drie decimeter hoog bedekt, wat maakt dat de teelt veel ruimte vergt. De planten zijn na drie jaar oogstbaar en gaan daarna nog een jaar of twaalf mee. Het voorkomen van de Tuinasperge in bermen en op ruderale terreinen gaat in veel gevallen op cultuur terug. Langs de grote rivieren komt zij vermoedelijk ook hier en daar als oorspronkelijk wilde plant voor, en wel in ruigten op hooggelegen aanspoelselgordels en in lichte bosjes op rivierduinen. Het voornaamste gebied waar zij bij ons in het wild voorkomt, wordt echter gevormd door de duinen, met name die van Holland en Zeeland. Hier is zij vrij algemeen, hoewel zelden talrijk; op de Waddeneilanden komt zij zeldzaam voor. Evenals langs de rivieren toont Tuinasperge zich in de duinen een plant van droge, min of meer kalk- en stikstofrijke, humeuze standplaatsen. Met haar naaldvormige 'loof' en haar forse wortelstok en wortels is zij een van de weinige kruidachtige duinplanten die tijdens zomerse droogte volop groen te zien geven. Zij groeit vooral op duinhellingen tussen laag struweel met onder meer Duindoorn (Hippophae rhamnoides), waar zij met gemak bovenuit torent; ook in de zoom van hoger struweel, en weinig vitaal soms nog in de schaduw van duinbos. Qua standplaats in de duinen is zij te vergelijken met haar familielid Welriekende salomonszegel. Maar zij groeit ook op plaatsen die af en toe door de zee worden bereikt, en dan weer in ruigten op hooggelegen aanspoelselgordels, samen met bijvoorbeeld Riet (Phragmites australis), Akkermelkdistel (Sonchus arvensis), Akkerdistel (Cirsium arvense), Haagwinde (Calystegia sepium) en Heemst (Althaea officinalis). In de duinen komt, voornamelijk in Kennemerland en Zuid-Holland, nog een andere vorm van Asperge voor: Liggende asperge (subsp. Prostratus), een plant van de Noord- en Oostzeekust. Deze onderscheidt zich doordat de stengel even boven de grond een knik maakt, zodat de rest van de plant ligt of zich hoogstens aan de top enigszins opricht. Het geheel blijft vaak veel kleiner dan de Tuinasperge, maar wordt soms bijna even omvangrijk. Veelal heeft Liggende asperge een opvallend blauwe tint. Hierdoor en door het vaak kleinere formaat en de liggende stand van de plant lopen de bloemen naar verhouding meer in het oog dan bij Tuinasperge. Liggende asperge is zeldzamer dan Tuinasperge en is slechts enkele malen buiten de duinen aangetroffen. Zij is een typische bewoner van het zeedorpenlandschap en komt voor op grazige duinhellingen, vaak op plekken die door lichte betreding of andere 'cultuurinvloeden' een ietwat ruderaal karakter hebben gekregen. Hier wordt zij vergezeld door bijvoorbeeld Wondklaver (Anthyllis vulneraria), Kegelsilene (Silene conica), Grote ratelaar (Rhinanthus angustzfolius) en Kraailook.
Aspergespecialisten
De opvallendste insecten die op Asperge gespecialiseerd zijn de Aspergehaantjes (Crioceris asparagi en C. duodecimpunctata). Deze zijn verwant aan de Liliocerts-soorten, die op andere planten uit de Leliefamilie voorkomen. Beide Crioceris-soorten treden jaarlijks in twee generaties op en overwinteren als volwassen kever op de bodem in de beschutting van levende of dode planten. Het eerst verschijnt C. asparagi, die in april tevoorschijn komt. Deze is blauwzwart met roodbruin en lichtgeel. De eieren worden in rijen op de plant gelegd en wel zo dat ze recht afstaan; de larven zijn grijsgroen. Crioceris duodecimpunctata, die ongeveer een maand later actief wordt, lijkt op een lieveheersbeestje: deze kever is geelrood met twaalf zwarte stippen. De eieren worden afzonderlijk met de lange kant aan de takjes gehecht. De larven zijn geel. De herfstgeneratie ontwikkelt zich vaak in de bessen.
De Aspergeboorvlieg (Platyparea poeciloptera) is alleen op gekweekte Asperges aangetroffen en is uit ons land door bestrijding nu mogelijk verdwenen. Het is een fraai glanzend, rossig gekleurd vliegje met relatief korte, zigzagsgewijs bruin gebandeerde vleugels. Zijn larve maakt een gang in de stengel en vreet zich omlaag tot in de ondergrondse delen, waar zij zich verpopt. Aangetaste stengels verrotten. Een ander vliegje waarvan de larve in aspergestengels leeft, is de mineervlieg Ophiomyza simplex. Hiervan maakt de larve een oppervlakkige mijn onder de stengelopperhuid. Aangetaste stengels verwelken nogal eens voortijdig, maar in de Verenigde Staten is vastgesteld dat dit niet aan de vraat van de larve maar aan schimmelinfectie is toe te schrijven.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.