Haagwinde is een overblijvende, metershoog klimmende zomerbloeier die zich wijd verspreidt. De niet-vertakte stengels winden zich om objecten en sturen nieuwe stengels omhoog. De bladeren zijn driehoekig-eirond met een pijlvormige basis. Alleen klimmende stengels bloeien, meestal met witte bloemen. Haagwinde groeit weelderig op voedselrijke, vochtige bodems, vooral waar veel carbonaat en organisch materiaal aanwezig is.
De plant heeft een circumpolair areaal binnen de gematigde streken van het noordelijk halfrond. Haagwinde komt in Europa overal voor ten zuiden van 60° NB. In België is haagwinde zowat overal zeer algemeen, behalve in de Ardennen, waar de soort veel minder voorkomt.
In Vlaanderen is haagwinde een uiterst algemene soort, die echter iets minder algemeen is in gebieden met veel droge, humusarme zandgrond (Duinen, Kempen).
Haagwinde is een vaak enige meters hoog klimmende, zich wijd en zijd uitbreidende, overblijvende zomerbloeier. Naast windende, niet of weinig vertakte stengels vormt zij in open terrein uitlopers, die zich sterk vertakken en over de grond kruipen tot ze een hard voorwerp (graspol, stam of paal) tegenkomen. Dan duiken ze de grond in, verdikken, vormen wortels die de scheut de grond in trekken, en zenden weer windende stengels omhoog. De grote bladeren zijn driehoekig-eirond, met een vaak toegespitste, afgeronde en opnieuw toegespitste top; de bladvoet is breed pijlvormig, met veelal scheef afgeknotte oortjes. Alleen klimmende stengels bloeien. Meestal is de bloemkroon geheel wit, zelden roze. Vruchten worden vaker gevormd dan bij Zee- en Akkerwinde; behalve water treedt ook de mens als (onopzettelijke) zaadverspreider op.
Haagwinde, een zeer vormenrijke soort, is een kosmopoliet van de gematigde streken. In vrijwel heel Nederland is zij zeer algemeen; alleen op de hoge zandgronden van Drenthe en Veluwe komt zij minder veelvuldig voor.
Haagwinde is, net als bijvoorbeeld Grote brandnetel (Urtica dioica) en Kleefkruid (Galium aparine), een plant van overvloed. Hoe voedselrijker de grond, hoe weliger zij groeit, vooral op bodems die zowel rijk aan carbonaat als aan organisch materiaal en tevens goed vochtig zijn. Van nature een plant van oeverruigten en licht bos langs rivieren, beken en plassen, heeft zij zich in allerlei biotopen van het cultuurlandschap genesteld. Zij staat op alle grondsoorten behalve hoogveen, maar op laagveen voornamelijk als dit door inklinking en veraarding een zekere stevigheid heeft gekregen, en op zandgrond alleen als deze humeus of bemest is. Haar uitlopers maken haar een ideale plant om aanspoelselgordels te overgroeien. Ook kan zij er greppels mee oversteken, en uitgegraven of geëgaliseerd terrein mee koloniseren. Open plekken in broekbossen en randen van vochtig struweel dekt zij met een scherm van bladeren af; evenzo stenen dijkbeschoeiingen en kribben, mits zij de kans krijgt zich in de voegen te nestelen. Ook afrasteringen vormen voor deze liaan vaak een geschikt stramien.
Van alle slingerplanten geeft Haagwinde de meeste problemen bij de teelt van cultuurgewassen: in grienden, rietlanden, bollenvelden en sinds kort ook in maisakkers. Niet alleen bemoeilijkt zij het oogsten, maar dikwijls trekt zij het gewas ook tegen de grond. Dichte haarden van Haagwinde - alias 'klokkenslag' in rietlanden treden vooral aan de randen op, waar aanspoelsel blijft liggen of uitgebaggerd materiaal is neergegooid. Waar veel rietafval ligt, breidt zij zich eveneens uit. In grienden worden de plekken van koffievuurtjes van de griendwerkers dikwijls door een krans van Haagwinde gemarkeerd. Allerlei afval werd op het vuur gegooid, uiteraard ook veel van de gevreesde liaan. In het hart van het vuur verbrandden de windezaden, maar aan de rand van het vuur kwamen vaak gepofte zaden terecht waarvan alleen de wand geschroeid was, en die kiemden extra snel! Ook in vochtige maisvelden kan kieming van Haagwinde optreden, wellicht versneld door het nitraatgehalte van de drijfmest. Maar vooral vanuit slootkanten dringt zij de akkers binnen. Het is opmerkelijk hoezeer sommige overblijvende oeverruigteplanten met aanzienlijke ondergrondse reserves bestand blijken tegen het 'vermeste' milieu van maisakkers: behalve voor Haagwinde geldt dit onder meer voor Moerasandoorn (Stachys palustris) en Gewone smeerwortel (Symphytum officinale). Op bollenvelden zal de plant wel zijn verspreid met bladriet dat voor het afdekken werd gebruikt. Ook rietschelven werden door Haagwinde gesierd.
In het zoetwatergetijdengebied komt zij zowel op oeverwallen als in kommen voor, tot meer dan een halve meter onder de gemiddelde hoogwaterlijn. In de getijdengrienden daalt zij echter niet zo diep af, en bovendien is zij hier vrijwel tot de oeverwallen beperkt. Samen met haar halfhoutige metgezel Bitterzoet (Solanum dulcamara) helpt zij ronddrijvende plantenmassa's - zoals rietafval en wilgentakken - samen te binden en vast te leggen. Ook in brak gebied is Haagwinde vooral een plant van aanspoelselgordels. Als zodanig groeit zij samen met onder meer Strandkweek (Elymus pycnanthus) en Akkermelkdistel (Sonchus arvensis) in Duindoornstruweel aan de rand van strandvlakten en in rietgordels langs zeearmen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Haagwinde komt voor op voedselrijke, vochtige tot natte gronden, zowel in rietlanden als in lichtrijkere gedeelten van bossen. Binnen het cultuurlandschap heeft de soort veel kansen gekregen. In intensieve landbouwgebieden komt ze zowel langs sloten als in de akkers zeer algemeen voor. Ook in wegbermen en op nieuwe terreinen die voldoende vochtig en voedselrijk zijn, kan ze massaal uitbreiden, evenals in moestuintjes en langs allerlei afsluitingen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.