De Canadese fijnstraal is een middelhoge, soms hoog opschietende, ruw behaarde zomerbloeier. De rozet bestaat uit spatelvormige, grof getande bladeren terwijl hogerop aan de stengel de bladeren lijnlancetvormig zijn. De zeer talrijke, kleine, eivormige, groezelig-witachtig ogende hoofdjes staan in een sterk vertakte, pluimvormige bloeiwijze. Canadese fijnstraal is een zwervende bewoner van cultuurlandschappen, die het best groeit op droge, matig stikstofrijke, min of meer humusarme zandgrond.
Canadese fijnstraal is van oorsprong een soort van Noord- Amerika. Ze is ondertussen echter een kosmopoliet van de warme en gematigde streken geworden. Het was een van de eerste Amerikaanse soorten die Europa wist te koloniseren na de ontdekking van Amerika. Het zwaartepunt van de versprei- ding in België ligt in Vlaanderen. In Wallonië is ze minder algemeen, vooral in de Ardennen.
Canadese fijnstraal is overal uiterst algemeen in Vlaanderen. In de kustduinen is de soort het talrijkst, in de Leemstreek het minst talrijk. Ondanks het feit dat Canadese fijnstraal al uiterst algemeen was tijdens de kartering van 1939-1971, gaat ze er toch nog aanzienlijk op vooruit. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de toename van het aantal verstoorde milieus op voedselrijke, droge bodem.
De Canadese fijnstraal is een lage tot middelhoge, soms hoog opschietende, vooral in de bovenste helft vertakte, verspreid en tamelijk ruw behaarde, één tot tweejarige zomerbloeier. De plant heeft een omvangrijk wortelstelsel: aan een vrij dunne maar stevige penwortel ontspringen bovenaan horizontale zijwortels, terwijl verder naar onder aftakkende zijwortels juist de diepte in gaan. Kieming vindt overwegend in de nazomer of de herfst plaats, waarbij een overwinterende rozet van spatel- tot ruitvormige, naar de top verwijderd gekartelde tot grof getande bladeren wordt gevormd. Op het eerste gezicht doet deze rozet soms weinig aan de volwassen plant denken; wanneer de stengel volledig uitgegroeid is, zijn de rozetbladeren in de regel verdroogd. Hogerop aan de stengel zijn de bladeren lijnlancetvormig en meestal gaafrandig. De zeer talrijke, kleine, eivormige, meestal nog geen halve centimeter brede, groezelig-witachtig ogende hoofdjes staan in een sterk vertakte, pluimvormige bloeiwijze. De onaanzienlijke, vuilroze straalbloemen steken weinig buiten het omwindsel uit.
De Canadese fijnstraal is een van de eerste Noord-Amerikanen die de wereld hebben veroverd. Halverwege de 17de eeuw is zij vanuit Canada in enkele botanische tuinen in Europa ingevoerd. Rondom Parijs en Neurenberg kreeg zij spoedig vaste voet en vervolgens dook zij al snel op tal van andere plaatsen op. Tegenwoordig komt zij kosmopolitisch voor in gematigde en warme streken. Toch is zelfs binnen West-Europa de uitbreiding nog niet ten einde: in Ierland is zij pas in 1978 verschenen. De eerste melding uit Nederland dateert van 1745 en betreft de toenmalige universiteitsstad Harderwijk. Het ligt voor de hand ook hier invoering via botanische tuinen te veronderstellen. Spoedig verscheen de plant op tal van andere plaatsen; met de woorden van David de Gorter: "Quotannis vulgatius", dat wil zeggen : ieder jaar algemener wordend. Als standplaatsen vermeldt deze auteur wegkanten, duinen en muren, en hij noemt de plant "Grind-kruid van Canada". Sinds lang is zij in ons land algemeen, alleen in het noordoosten is zij wat minder gewoon.
Canadese fijnstraal is een zwervende bewoner van cultuurlandschappen, die het best groeit op droge, matig stikstofrijke, min of meer humusarme zandgrond, zowel op vrij zure als op kalkhoudende bodem. Na verstoring van een terrein kan deze plant één à twee jaar lang op de voorgrond treden. Naarmate zich overblijvende soorten zoals Bijvoet vestigen en uitbreiden, wordt Canadese fijnstraal weer teruggedrongen. Op sterker vochthoudende, humeuzere of zwaardere bodem of op zeer stikstofrijke plaatsen krijgt zij weinig kans doordat hier Ganzenvoeten (Chenopodium spp.) en Duizendknopen (Polygonum spp.) overheersen, die een dichtere begroeiing plegen te vormen dan Canadese fijnstraal. Flink uitgegroeide planten ontwikkelen zich voornamelijk uit rozetten die de winter hebben doorgemaakt. Na omwerking van de grond kan van Canadese fijnstraal ook in het voorjaar nog wel zaad kiemen, maar hieruit groeien vaak ondermaatse exemplaren. Tussen landbouwgewassen neemt zij veelal geen grote plaats in, al is zij vrij regelmatig in zandige hakvruchtakkers aan te treffen. Veel uitbundiger groeit zij op verlaten akkers en in verwaarloosde tuinen, evenals op wat langer braakliggende delen van bouw- en industrieterreinen. Binnen de bebouwing staat zij ook aan wegranden en met name aan de rand van trottoirs langs gevels, muren en heggen, alsmede op puinhopen en oude muren. In stedelijke omgeving en langs spoor- en autowegen zijn dikwijls door bespuiting half gebleekte, maar onverdroten voortlevende planten te vinden. In omringende landen is aangetoond dat van Canadese fijnstraal plaatselijk exemplaren voorkomen die resistentie tegen bepaalde veel gebruikte chemische onkruidbestrijdingsmiddelen bezitten.
In meer natuurlijke omgeving komt zij weinig voor, het meest nog aan de kust: in de buitenste duinen tussen Helm (Ammophila arenaria), aan de rand van zandige strandvlakten samen met Strandduizendguldenkruid (Centaurium littorale) en Bleekgele droogbloem. Maar ook hier groeit zij vooral op plekken die door de mens verstoord zijn, bijvoorbeeld in opgehoogde delen van de zeereep, evenals Smal vlieszaad (Corispermum leptopterum), ook een neofiet. Talrijk is Canadese fijnstraal vaak op drooggevallen zandplaten en ingedijkte zandige schorren, zo ongeveer vanaf drie tot twaalf jaar na het droogvallen. Om bloei van Akkerdistels tegen te gaan worden dergelijke terreinen nogal eens gefreesd, een bodembewerking die niet zelden tot uitbreiding van de Canadese fijnstraal leidt.
Tegenwoordig wordt Canadese fijnstraal in tal van Flora's niet in het geslacht Erigeron maar in Conyza ondergebracht. Hiertegen pleit de onderlinge verwantschap van Canadese en Scherpe fijnstraal, welke tot uiting komt in het feit dat beide soorten een enkele maal een bastaard vormen. Deze hybride (E. X huelsenii) is in ons land op een spoorwegemplacement in Zuidwest-Friesland aangetroffen. In kenmerken staat hij tussen de oudersoorten in, wat een nogal merkwaardige en vrij onmiskenbare habitus oplevert: hij is spichtiger en meer vertakt dan Scherpe fijnstraal, lager en ijler dan Canadese fijnstraal.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Canadese fijnstraal is een pionier van matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, droge bodems. De soort komt massaal voor op braakterreinen, in verwaarloosde tuinen, op spoorwegterreinen en in allerlei stedelijke milieus. Ook in meer natuurlijke, open, droge terreinen, zoals de duinen, komt ze talrijk voor.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.