De Bleekgele droogbloem is een wit, viltig behaarde zomer- en herfstbloeier. De rechtopstaande stengels dragen een vertakte bloeiwijze aan de top en bladeren met een half-stengelomvattende voet. De onderste bladeren zijn spatelvormig, de bovenste lijnlancetvormig. De hoofdjes bestaan uit een geelwit, glanzend omwindsel en roodachtige bloemen. Bleekgele droogbloem groeit in duinvalleien op voormalig bouwland of plekken waar struweel is gerooid.
Het oorspronkelijke areaal van bleekgele droogbloem omvat de gematigde delen van Europa, van het Middellandse-Zeegebied tot Zuid-Zweden en oostwaarts tot de Zwarte Zee en een geïsoleerd oostelijk deelareaal in de Kaukasus. Op de Britse Eilanden is de soort mogelijk niet inheems (PRESTON et al. 2002) en ze komt er slechts op een handvol locaties voor. Bleekgele droogbloem is ingeburgerd op vele plaatsen buiten het oorspronkelijke areaal. In België is de soort uiterst zeldzaam ten zuiden van Samber en Maas.
Bleekgele droogbloem is een vrij zeldzame soort in Vlaanderen. Het verspreidingspatroon bestaat uit verschillende kerngebieden. Het talrijkst is de soort in de Duinen en in het Antwerpse havengebied, waar grote oppervlaktes pioniersvegetatie aanwezig zijn op de opgespoten terreinen. Ook in andere grotere industriegebieden (haven van Zeebrugge, Gentse kanaalzone) duikt bleekgele droogbloem regelmatig op. De soort is vrij talrijk in het Midden-Limburgse vijvergebied. Het totale aantal vindplaatsen neemt toe, voornamelijk op de grote opgespoten terreinen in de havengebieden. Merkwaardig is de terugval van het aantal groeiplaatsen in het Leuvense en tussen Aarschot en Diest, maar dat proces voltrok zich al voor de eerste inventarisatieperiode van 1939-1971.
De Bleekgele droogbloem is een lage tot middelhoge, wit zijdeachtig tot viltig behaarde, een- of tweejarige, wellicht soms kortlevend-overblijvende zomer- en herfstbloeier. Dikwijls houdt de bloei tot laat in het najaar aan. De plant vormt een of meer rechtopstaande of opstijgende stengels, die soms aan de voet opgerichte zijtakken dragen maar hogerop meestal alleen in de bloeiwijze vertakt zijn. De bladeren hebben een half-stengelomvattende voet; de bladrand zet zich langs de stengel voort als een kort lijstje. De onderste bladeren zijn spatelvormig, de bovenste lijnlancetvormig. Aan de top van hoofd- en zijstengels staan de hoofdjes in (vrijwel) onbebladerde kluwens. Vergeleken met Bos- en Moerasdroogbloem heeft de Bleekgele droogbloem wat meer kleur te bieden: het omwindsel is geelwit en glanzend, de bloemen zijn roodachtig geel. Behalve door de wind worden de nootjes waarschijnlijk ook door vogels verspreid. Hiervoor pleit met name het voorkomen van de plant op tal van afgelegen eilanden in de Atlantische en de Stille Oceaan.
Het uitgestrekte areaal van de Bleekgele droogbloem omvat Europa, noordwaarts tot Midden-Engeland en Zuid-Scandinavië, Zuidwest- en Zuid-Azië en verscheidene delen van Afrika; voorts is zij ingevoerd op enige plaatsen in Noord-Amerika. In Nederland is zij tamelijk zeldzaam en veelal onbestendig in haar optreden; wel kan zij plaatselijk in groten getale voorkomen, vooral in het Deltagebied. Op de Waddeneilanden is de Bleekgele droogbloem na meer dan een halve eeuw afwezigheid sinds kort weer bekend van Texel en Vlieland.
De Bleekgele droogbloem is een plant van open, zonnige plaatsen op matig vochtige of 's zomers soms vrij droge, vaak kalkhoudende en min of meer humeuze zand- en leemgrond. Groeiplaatsen in duinvalleien betreffen dikwijls voormalig bouwland of plekken waar struweel is gerooid. In nieuwe valleien die door uitstuiving zijn ontstaan, lijkt de plant vooral daar te verschijnen waar zich op geringe diepte oude humuslaagjes bevinden. In veel gevallen is Bleekgele droogbloem in de duinen als een 'secundaire pionier' te beschouwen, die optreedt op kale plekken waar vroeger een flink ontwikkelde vegetatie (bijvoorbeeld struweel) aanwezig geweest is. Nieuw terrein heeft de plant veroverd op drooggevallen zandplaten en ingedijkte zandige schorren in het Deltagebied en de Lauwersmeerpolder en op opgespoten zandvlakten in de Randstad Holland. Ook op voormalige schorren is op deze plant dikwijls de betiteling 'secundaire pionier' van toepassing: vaak zijn tussen de Bleekgele droogbloemen nog kwijnende resten aanwezig van zoutplanten, die hier tevoren de vegetatie beheersten, zoals Lamsoor (Limonium vulgare) en Zeealsem. Tot de planten waarmee Bleekgele droogbloem op de tot dusver genoemde standplaatsen samen kan voorkomen, behoren Strandduizendguldenkruid (Centaurium littorale), Sierlijke vetmuur (Sagina nodosa) en Parnassia (Parnassia palustris). In het Deltagebied kunnen zich Kleverige ogentroost (Parentucellia viscosa) en/of Herfstbitterling (Blackstonia perfoliata subsp. serotina) daarbij voegen. Dikwijls echter komt zij zonder zulke meer bijzondere begeleiders voor. Dit geldt zeker als zij zich in voegen en spleten van plaveisel heeft gevestigd, wat vooral in de duinstreek van het Deltagebied nogal eens voorkomt.
In het binnenland is de Bleekgele droogbloem een onbestendige verschijning aan wegkanten, in afgravingen, op de drooggevallen bodem van greppels en heidevennen, en op plekken waar bos of struweel gekapt is. De standplaatsen zijn nogal uiteenlopend van aard, en het is niet duidelijk door welke oorzaak de soort niettemin nogal zeldzaam is.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1991 (deel 4)
Bleekgele droogbloem groeit in natte tot vochtige pioniersvegetaties op matig voedselarme tot voedselarme, basische bodems. Karakteristiek zijn allerlei laagten die in de winter onder water staan en in de zomer droogvallen, zoals jonge duinpannen, ondiepe vijvers en iets mineraalrijke vennen, voedselarme, zandige vijveroevers en natte plaatsen op opgespoten terreinen.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.