Slijkgroen is een zeer kleine, spaarzaam klierachtig behaarde, eenjarige land- of waterplant die in zomer en herfst bloeit. De bladeren staan in rozetten en zijn variabel in vorm en lengte. In het water groeiende planten hebben vaak priemvormige bladeren of vormen drijfbladeren. De bloemen staan in de bladoksels en vormen matjes door het maken van uitlopers. Slijkgroen komt voor in de gematigde zone van het noordelijk halfrond en heeft verspreiding via watervogels.
Zwaartepunten van het verspreidingsgebied liggen in Eurazië en Noord-Amerika. In Europa komt slijkgroen vooral voor in West-, Midden- en Oost-Europa. In België groeit de soort vooral in zuidelijk België, hoewel ook daar het aantal groeiplaatsen sterk gedaald is. In Wallonië is de soort kortgeleden nog in 10 kilometerhokken (5 uurhokken) gevonden (SAINTENOY-SIMON 1999).
In Vlaanderen is slijkgroen uiterst zeldzaam. Het is een van de soorten waarvoor in 1969 aan de alarmbel getrokken werd omdat het aantal Belgische groeiplaatsen van 40 naar 7 geslonken was (LAWALRÉE & DELVOSALLE 1969). Volgens herbariumgegevens is slijkgroen in de negentiende eeuw in Vlaanderen in 18 uurhokken waargenomen, waarvan de meeste in de provincies Limburg en Brabant. Tijdens de periode 1939- 1971 werd de soort nog slechts eenmaal waargenomen (Genk, herbarium Luik, niet tijdens systematisch karteerwerk). Vermoedelijk is slijkgroen tijdens die eerste karteerperiode meermaals over het hoofd gezien. Na 1972 werd het opnieuw waargenomen in 18 kwartierhokken, waarvan 15 na 1995. Nieuwe groeiplaatsen zijn echter kunstmatig en zonder zekerheid op bestendiging (terreinen met industriële bestemming). De grootste concentratie aan nieuwe groeiplaatsen ligt in het Antwerpse havengebied.
Slijkgroen is een zeer kleine, spaarzaam klierachtig behaarde, eenjarige, in zomer en herfst bloeiende land- of waterplant. De bladeren staan in rozetten. De vorm van de bladschijf en de lengte van de bladsteel zijn nogal variabel. De eerst gevormde bladeren zijn priemvormig en verwelken vaak spoedig; de latere zijn meestal spatelvormig. In het water groeiende planten houden alleen priemvormige bladeren of vormen lang gesteelde drijfbladeren met een ovale bladschijf. In de bladoksels ontspringen bloemen, die korter gesteeld zijn dan de bladeren, en uitlopers, waaraan nieuwe rozetten ontspringen, zodat de planten vaak uitdijende matjes vormen. De bloemen zijn vrijwel regelmatig. De kelk is vijfspletig, met driehoekige slippen. De rozerode kroon heeft vijf uitgespreide, vrij spitse slippen; in de korte buis staan vier meeldraden ingeplant. De basis van de kroonbuis valt niet af en bekroont de rijpe, eivormige doosvrucht als een manchetje rondom de stijl. Onder water bloeit de plant cleistogaam; ook bij de landvorm is zelfbestuiving de regel. Het zaad is stoffijn: één zaad weegt een honderdste milligram. Verspreiding lijkt vooral via de poten van watervogels plaats te vinden.
Slijkgroen komt voor in de koele en gematigde zone van het noordelijk halfrond; nauw verwante soorten bewonen het zuidelijk halfrond. In Nederland wordt het hoofdzakelijk langs de Rijn en zijn zijtakken aangetroffen. Over het geheel genomen is het zeldzaam, maar in het Gelderse rivierengebied kan het plaatselijk zeer talrijk optreden. Na de afsluiting van het Haringvliet is Slijkgroen westwaarts tot de oevers van deze zeearm opgerukt. Verder heeft het enkele groeiplaatsen in de duinen, waar het thans bekend is van Goeree, Katwijk, Zuid-Kennemerland en Ameland. Langs de Maas werd Slijkgroen vanouds veel minder aangetroffen dan in het Rijngebied, in Noord-Limburg in het geheel niet. In Zuid- en Midden-Limburg is het na meer dan een halve eeuw afwezigheid onlangs weer teruggevonden. In het oostelijk IJsselmeergebied is het na een reeks vondsten vanaf 1941 tot omstreeks 1960 nu vermoedelijk weer verdwenen. Vondsten langs de Overijsselse Vecht zijn van oude datum. In de pleistocene streken is Slijkgroen recent alleen in de grote zanderij bij Maarn aangetroffen.
Slijkgroen is een dwergpionier van 's winters onder water staande, 's zomers droogvallende zand- en kleigrond. De bodem is meestal voedselrijk, neutraal tot zwak zuur en althans aan de oppervlakte humusrijk. Het plantje kan zowel in kalkarm als in kalkrijk milieu groeien en komt zowel in zoet als in zwak brak milieu voor. Het krijgt alleen een kans waar waterstands-wisselingen en winterse schuring van het water een duurzame oeverbegroeiing onmogelijk maken. Kieming vindt in de regel plaats tijdens het droogvallen van de standplaats; watervormen van Slijkgroen ontstaan doordat na de kieming het waterpeil weer stijgt. Op verschillende manieren verovert het dwergje zich een voorname plaats in de miniatuurbegroeiing. Allereerst ontwikkelt het zich sneller van zaad tot volwassen rozet dan andere pioniers; het vormt dan ook vaak een éénsoortige gordel in het laagste deel van de vegetatiezonering. Verder schijnen de zaden een stof af te scheiden die de kieming van andere planten verhindert. Ten slotte beginnen de gevormde rozetten terstond uitlopers te vormen, die nieuwe rozetjes voortbrengen. Naarmate het waterpeil zakt, droogt de hoogste gordel van de Slijkgroenvegetatie uit en krijgen andere planten de overhand, maar dan heeft onze pionier inmiddels al volop zaad voortgebracht.
Hoewel Slijkgroen soms direct aan de oever van de rivier voorkomt, heeft het zijn grote ontplooiingskansen te danken aan zand- en kleiwinst. Onder gunstige omstandigheden, met name in warme zomers, kan het in een afgraving bij miljoenen voorkomen. Het optreden in de duinen is deels toe te schrijven aan infiltratie van rivierwater, hetzij door zaadaanvoer met het water, hetzij door toevoer van voedingsstoffen die gunstige condities voor de plant deden ontstaan. Maar al lang voor de infiltratie is de plant enige malen in de duinstreek gevonden; zo in de vorige eeuw op Schiermonnikoog en op enkele Oost-Friese Waddeneilanden. Planten waarmee Slijkgroen in latere fasen van zijn korte bestaan samenvoorkomt, zijn dwerguitgaven van Rode en Zeegroene ganzenvoet (Chenopodium rubrum en glaucum), Duizendknoop (Polygonum spp.), Goudzuring (Rumex maritimus), Akkerkers (Rorippa sylvestris) en Rode waterereprijs; voorts Liggende ganzerik (Potentilla supina), Weide ereprijs, Greppelrus (Juncus bufonius), Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis), Slijmbos (Physcomitrella patens) en het glazige, bolletjesvormende groefwier Botrydium granulatum. Langs de Maas en bij Maarn is Waterpostelein (Lythrum portula), in geringe aantallen, als vrijwel enige begeleider in Slijkgroenvegetaties aangetroffen. Op Ameland waren Oeverkruid (Littorella uniflora) en Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum) zijn metgezellen. De uit Midden-Europa welbekende combinatie van Slijkgroen met Bruin cypergras (Cyperus fuscus) is in ons land maar heel zelden aan te treffen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Slijkgroen is een plantje van vochtige, vaak tijdelijk overstroomde, kalkarme tot kalkrijke, soms enigszins zilte, slib-, zand- of grindbodems. De soort komt voor langs vochtige wegkanten, oevers van meren, periodiek drooggelegde visvijvers, rivieroevers en dergelijke meer. De recente groeiplaatsen in Vlaanderen zijn echter meestal in meer kunstmatige habitats te vinden, zoals nieuw aangelegde waterbekkens, ontzandingen, opgespoten terreinen en zelfs tankpistes in militaire do meinen. Dat soort voor slijkgroen geschikte plekjes ontstaat vaak in de marge van grootschalige ingrepen in het landschap. Slijkgroen is een circumpolair verspreide soort van het noordelijk halfrond.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.