Tuinbingelkruid is een lage tot middelhoge, eenjarige plant die rechtop groeit en vaak bossig vertakt is. Vrouwelijke bloemen zitten alleen of met twee of drie in de bladoksels, terwijl mannelijke bloemen, als ze rijp zijn, hun stuifmeel weggeschieten. De vruchten zijn kleiner en minder behaard dan die van Bosbingelkruid. De zaden kiemen na een vorstperiode, voornamelijk in de voorzomer. Tuinbingelkruid groeit op stikstofrijke, vaak licht beschaduwde plaatsen met zandige klei, leem, löss en voedselrijk zand.
Het tamelijk beperkte, submediterrane tot sub-Atlantische areaal van tuinbingelkruid strekt zich uit van de Britse Eilanden en Polen in het noorden, tot Noord-Afrika en Griekenland in het zuiden, en Bulgarije in het oosten. Elders in Europa (bv. Scandinavië en Oost-Europa) is het ook bekend van een reeks min of meer geïsoleerde groeiplaatsen. Buiten Europa is tuinbingelkruid ingeburgerd in onder meer Noord-Amerika, Argentinië, Zuid-Afrika en Nieuw-Zeeland. Wanneer deze cultuurvolger voor het eerst in Vlaanderen, dat tamelijk ver noordwaarts binnen het huidige kernareaal ligt, is doorgedrongen, is niet bekend. In Wallonië is de soort algemeen, met uitzondering van de Ardennen, waar ze zeldzaam is.
In Vlaanderen is tuinbingelkruid globaal een zeer algemeen verspreide soort. Toch vormt ze niet zo vaak een opvallend element in de begroeiingen waarin ze wordt aangetroffen. De intensieve inventarisatieronde vanaf 1972 heeft de grote lege zones gedeeltelijk weggewerkt en de contouren ervan doen vervagen, maar in de Kempen blijft de soort minder abundant dan elders in Vlaanderen. Dat stelt men ook vast in enkele intensief geïnventariseerde zones (bv. omgeving van Essen). We kunnen besluiten dat deze leemte (of toch minstens de indruk van relatieve zeldzaamheid van de soort) beslist reëel is.
Tuinbingelkruid of Eenjarig bingelkruid is een lage tot middelhoge, eenjarige, rechtopstaande, meestal bossig vertakte, grasgroene plant, die omstreeks het begin van de zomer in bloei komt en vaak tot in het begin van het volgende jaar doorbloeit. Van de vrouwelijke planten zitten de bloemen alleen, soms met twee of drie bijeen, in de bladoksels. Bij mannelijke planten worden de bloemen, als de meeldraden rijp zijn, in hun geheel weggeschoten (net als bij de Brandnetelfamilie, Urticaceae). Terwijl ze hun 'kogelbaan' beschrijven wolkt het stuifmeel uit de helmknoppen. Soms komen eenhuizige exemplaren voor. De vruchten zijn kleiner en minder behaard dan die van Bosbingelkruid. De zaden kiemen pas na een vorstperiode, voornamelijk in de voorzomer, hoewel herfstkieming is waargenomen.
Tuinbingelkruid is afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied en komt als cultuurvolger in West- en Midden-Europa tot ongeveer 56€' N.Br. voor. Door zijn tweehuizigheid heeft het zijn areaal slechts langzaam kunnen veroveren. In het verleden heeft de mens zijn verspreiding bevorderd: de plant had een (twijfelachtige) faam als geneeskruid en werd gekookt - waardoor de giftigheid verdween - als groente gegeten. Wanneer het zich in Nederland heeft gevestigd, is niet bekend; in elk geval was het in de 17de eeuw volkomen ingeburgerd. Uit het Rijnland in aangrenzend Duitsland zijn echter al resten uit de romeinse tijd bekend. Alleen de Zuidelijke helft van ons land behoort tot het gesloten areaal van Tuinbingelkruid; hier is het plaatselijk algemeen. Ten noorden van de lijn Schouwen - Deventer komt het sporadisch en meestal onbestendig voor.
Tuinbingelkruid is een plant van stikstofrijke, vaak enigszins ammoniakhoudende, niet te droge, eventueel licht beschaduwde plaatsen op omgewerkte zandige klei, leem, löss en voedselrijk zand. In bietenakkers in het Zuiden van het land is het in toenemende mate een lastig onkruid. Veel van de gangbare chemische bestrijdingsmiddelen laten Tuinbingelkruid ongemoeid. Ook in moestuinen kan het sterk op de voorgrond treden. Het wordt dikwijls vergezeld door zijn familielid Kroontjeskruid, Gewone duivekervel (Fumaria officinalis), Akkerereprijs (Veronica agrestis) en verwante Ereprijssoorten, Melkdistels (Sonchus spp.), Kleefkruid (Galium aparine) en Hondspeterselie (Aethusa cynapium), aan akkerkanten en langs heggen ook vaak door overblijvende gewassen met lange wortelstokken of uitlopers, zoals Kweek (Elymus repens) en Akkerwinde (Convolvulus arvensis). Verder groeit Tuinbingelkruid nogal eens in ruigten aan de voet van muren, dikwijls samen met Stinkende gouwe (Chelidonium majus).
Tuinbingelkruid levert het voedsel van de snuitkever Apion semivittatum, een naaste verwant van A. pallipes die op Bosbingelkruid leeft. De larven leven in de stengels, ook wel in stelen van mannelijke bloeiwijzen.
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1988 (deel 3)
Tuinbingelkruid is een soort van omgewoelde, kalkhoudende bodems, die het best gedijt op weinig beschaduwde, niet te natte plaatsen. Het is een typische plant van moestuinen en hakvruchtakkers. Ook in niet te hoog opschietende, eerder open begroeiingen van ruderale resthoekjes in de buurt van bewoning, wordt de soort dikwijls aangetroffen. In dat milieu groeit ze veelal in het gezelschap van stinkende gouwe. Verder weg van de bewoning, vindt de soort geschikte groeiplaatsen in allerlei open pionierssituaties, zoals wegbermen en dijken, spoorwegterreinen enz. Geregeld is ze te vinden op grotendeels kale bodems ontstaan na herhaald herbicidengebruik.
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.