Driekantige bies is een hoge zomerbloeier met grasgroene tot grijzige stengels die driekantig van vorm zijn en op een kruipende wortelstok groeien. Deze plant komt voor in zoetwatergetijdengebieden van Eurazië en Zuid-Afrika, waar ze groeit in gebieden met een getijverschil van ongeveer twee meter. Driekantige bies gedijt in een breed scala van substraten, van zand tot slib, en is goed bestand tegen erosie door stroom en golfslag. Ze is een belangrijke pionier op slikplaten en aan de randen van oevervegetatie. Door het verkleinen van getijverschillen door afsluitingen in het Deltagebied is de soort sterk achteruitgegaan. Driekantige bies vormt vaak bastaarden met andere biezen, die een rol spelen in de biezenteelt, maar ook bijdragen aan de bedreiging van de soort.
Driekantige bies is een Euraziatische soort, die gebonden is aan de gematigde klimaatszones. In Europa is ze vooral in Zuidoost- , West- en Zuid-Europa aanwezig. In België komt ze alleen voor in Vlaanderen, dat eerder marginaal ligt in het Europese areaal. Dat zou mee haar zeldzaamheid kunnen verklaren.
In Vlaanderen is driekantige bies uiterst zeldzaam. De soort is zeer sterk achteruitgegaan ten opzichte van de eerste karteerronde (1939-1971). Verwarring met de hybriden met ruwe bies en vooral met mattenbies zijn niet uitgesloten tijdens de eerste kartering. Voor de kustpolders bijvoorbeeld werden verschillende foutieve locaties opgegeven op basis van verwarring met heen (VANHECKE 1986). De biotoop van driekantige bies wordt nu grotendeels ingenomen door de bastaarden met ruwe bies en mattenbies. Het is onduidelijk van waar die hybridogene populaties afkomstig zijn. Tijdens gerichte inventarisaties langs de Schelde en haar bijrivieren in 1995 en 1996 werd een twintigtal populaties van driekantige bies geregistreerd in elf verschillende kilometerhokken (DEKONINCK 1996). Driekantige bies werd ook een enkele maal gevonden op een opgespoten terrein in de Gentse kanaalzone, maar dat is duidelijk een adventiefvondst.
Driekantige bies is een meestal hoge, grasgroene tot grijzige zomerbloeier met een kruipende, bruine, taaie wortelstok, die tot een halve centimeter dik is en waaraan de stengels op een rij ontspringen. Deze wortelstok is voornamelijk onder de aftakkingspunten van de stengels beworteld. De gladde, scherp (maar niet snijdend) driekantige stengels hebben één holle en twee vlakke kanten, zijn tot ruim een halve centimeter breed en dragen aan de voet één – soms geen – volledig blad, daaronder enige bladschijfloze scheden. De bladschijf is gootvormig, gekield, iets smaller dan de stengel en zelden meer dan zes centimeter lang. De bloeiwijze ontspringt schijnbaar zijdelings aan de holle zijde van de stengel doordat het schutblad de stengel voortzet; onder de bloeiwijze kan nog een korter tweede schutblad aanwezig zijn. Soms draagt de halm slechts enkele aren, die tot een kluwen zijn samengevoegd; soms zijn er zo'n tien à twintig aren in een vrij losse bloeiwijze met tot drie centimeter lange, vertakte assen. De eivormige, veelbloemige, bruine aren zijn tot ruim een centimeter lang en ongeveer half zo breed. De kafjes vertonen aan de top twee afgeronde lobben met daartussen een zeer ondiepe inkeping, waaruit de middennerf als een miniem stekelpuntje tevoorschijn komt. De bloemen bevatten vier tot zes borstels, die ongeveer even lang zijn als het nootje. De stijl draagt twee stempels. Het afgeplatte, ongeveer twee centimeter lange nootje is platbol en in omtrek omgekeerd eirond.
Driekantige bies komt voor in de (warm-)gematigde zone van Eurazië – in onze streken noordwaarts tot Midden-Engeland en Noord-Duitsland – en voorts in Zuid-Afrika. In Nederland is zij beperkt tot de benedenloop van de grote rivieren (vanaf Ameide en Hedel westwaarts tot Spijkenisse en Numansdorp), waar zij sinds de afdamming van zeearmen in het kader van de Deltawerken steeds verder achteruitgaat. Vondsten aan de monding van de Gelderse IJssel, langs het IJ en op Wieringen zijn van oude datum.
Driekantige bies is de meest kenmerkende plantesoort van het zoetwatergetijdengebied: het deel van de rivieren dat door de vloed wordt opgestuwd maar waar weinig of geen zout water doordringt. Waar het verschil in waterpeil tussen eb en vloed ongeveer twee meter bedraagt, zoals vroeger in de Biesbosch het geval was, groeit Driekantige bies van een paar decimeters boven de gemiddelde laagwaterlijn tot ruim een halve meter onder de gemiddelde hoogwaterlijn. Bij geringere invloed van de getijden krimpt de zone met Driekantige bies, maar zij kan nog groeien bij een tijverschil van enkele decimeters, zoals ter hoogte van de Bommelerwaard. Haar kansen worden verder bepaald door de hoeveelheid ruimte die haar door krachtiger oeverplanten wordt gelaten; deze concurrenten zijn met name Mattenbies, Ruwe bies, Heen en in de hoogste zones ook Riet (Phragmites australis). Van deze rivalen onderscheidt de Driekantige bies zich door grotere erosiebestendigheid: zij groeit vitaal op plaatsen die sterk aan schuring van stroom of golfslag blootgesteld zijn. Wat de aard van haar substraat betreft, is zij niet kieskeurig: dit varieert van puur zand aan de voet van rivieroeverwallen tot week slib in de kommen tussen die oeverwallen. Al met al treedt zij op als hoofdbestanddeel van de laagste delen van de oeverplantenvegetatie, als pionier op nieuwe stukken slikplaat (op- en aanwassen) en als zoom aan de buitenrand van de oevervegetatie. De afsluiting van zeearmen in het Deltagebied heeft het tijverschil in een groot deel van het zoetwatergetijdengebied drastisch verminderd, waardoor de Driekantige bies sterk is achteruitgegaan. Het meest nog staat zij op sterk aan de stroom blootgestelde plaatsen.
Driekantige bies is niet in cultuur; wel werden haar halmen gesneden als bindmateriaal voor bundels vlasstengels die geroot moesten worden. Met Mattenbies en Ruwe bies vormt zij vrijelijk bastaarden, die ook weer met de ouders kunnen terugkruisen en bekend staan onder de 'verzamelnaam' Scirpus carinatus. Ze zijn weliswaar niet zo vruchtbaar als de ouders, maar vormen toch dikwijls vrij veel goed ontwikkelde stuifmeelkorrels en vruchten. Op sommige plaatsen bestaat de biezenpopulatie voor de helft uit bastaardplanten, en in omringende landen – onder meer aan de Schelde in België – is waargenomen dat bastaarden standhielden op plekken waar Driekantige bies zelf verdwenen was. Ook speelden de bastaarden een zekere rol in de biezenteelt; anderzijds wordt juist de bastaardvorming wel gebruikt als argument om Driekantige bies te bestrijden – een bedreiging temeer voor deze toch al zo achteruitgaande soort!
© E.J. Weeda, Nederlandse Oecologische flora, IVN, 1994 (deel 5)
Driekantige bies is een typische soort van de slibrijke oevers van getijdenrivieren, waar ze optimaal gedijt in de zones waar het water overgaat van zwak brak naar helemaal zoet. De populaties bevinden zich vooral tussen ongeveer een kwart meter tot een volledige meter onder de gemiddelde hoogwaterlijn. De populaties overstromen tweemaal daags, waarbij zelfs de bloeiwijzen nog vrij geregeld ondergedompeld worden. Bij laag water komen de populaties opnieuw helemaal boven water. Het rotsige substraat van veel nieuwe dijkbeschoeiingen vormt geen hinderpaal indien er voldoende slib is afgezet. De hoge voedselrijkdom van het slib vormt evenmin een probleem (HOFFMANN 1993, DEKONINCK 1996, HOFFMANN et al. 1997).
Ga op zoek naar één of meerdere bomen die voldoen aan jouw criteria.
Wat weet jij over natuur, natuurbeheer en -beleid? Een overzicht van onze populairste testen.